ECLI:NL:CRVB:2015:4857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
13/6889 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van nabestaandenuitkering met terugwerkende kracht na niet gemeld huwelijk in Marokko

In deze zaak gaat het om de herziening van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het huwelijk van appellant in Marokko, dat niet tijdig aan de Sociale verzekeringsbank (Svb) is gemeld. Appellant ontving sinds april 2005 een nabestaandenuitkering na het overlijden van zijn echtgenote. In de informatie die de Svb aan appellant verstrekte, werd hij gewezen op de verplichting om wijzigingen in zijn woonsituatie, waaronder een huwelijk, te melden. Appellant trouwde op 29 september 2005 in Marokko, maar meldde dit pas in augustus 2011, wat leidde tot opschorting van zijn uitkering. De Svb herzag de uitkering met terugwerkende kracht tot januari 2007, omdat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de inlichtingenplicht niet had geschonden, omdat hij contact had gehad met de Svb over zijn situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn huwelijk gevolgen had voor zijn aanspraak op de nabestaandenuitkering. De Raad bevestigde dat de Svb het beleid consistent had toegepast en dat de beperking van de herziening met 20% rechtvaardig was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/6889 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 november 2013, 12/1203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 november 2015 heeft het onderzoek ter zitting in deze zaak plaatsgevonden. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Witlox. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft bij besluit van 5 juli 2005 met ingang van april 2005 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellant toegekend na het overlijden van diens echtgenote op 24 april 2005. Bij dit besluit en tevens bij enkele nadien verzonden besluiten heeft de Svb appellant geïnformeerd over wijzigingen die hij moet doorgeven aan de Svb en is een formulier bestemd voor het doorgeven van wijzigingen gevoegd. In die informatie is onder het hoofdstuk “Uw woonsituatie wijzigt” als één van de te melden wijzigingen vermeld: “U gaat trouwen of een geregistreerd partnerschap sluiten”. Op het wijzigingsformulier is onder het kopje “Mijn woonsituatie” als een van de wijzigingen vermeld: “ik ben gehuwd of heb een geregistreerd partnerschap en woon samen met mijn partner”.
1.2.
Op 29 september 2005 is appellant in Marokko gehuwd met J. el [naam echtgenote 2] . Sindsdien woont de echtgenote van appellant in Marokko en appellant in Nederland. Dit huwelijk is op 11 november 2011 geregistreerd in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
1.3.
Appellant heeft in augustus 2011 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij is hertrouwd, maar dat zijn echtgenote in Marokko woont. Nadien heeft appellant desgevraagd vermeld dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote sinds
29 september 2005. De Svb heeft vervolgens de betaling van de nabestaandenuitkering vanaf oktober 2011 opgeschort.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft de Svb aan appellant bericht dat hij vanaf oktober 2005 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van artikel 16, eerste lid, onder b van de ANW. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en daarbij aangevoerd dat hij in 2006 heeft geïnformeerd bij de Svb of een huwelijk met iemand in Marokko van invloed was op het recht op nabestaandenuitkering en dat hem zou zijn gezegd dat een huwelijk daarop geen invloed heeft. Verder heeft appellant een brief van 9 juni 2010 overgelegd van de financieel adviseur [naam adviseur] die daarin verklaart contact opgenomen te hebben met de Svb over de situatie van appellant en van de Svb te hebben vernomen dat appellant recht behoudt op een nabestaandenuitkering, omdat zijn echtgenote niet met hem samenwoont.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 12 maart 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard. De Svb heeft nader besloten de nabestaandenuitkering te herzien met ingang van de maand januari 2007. Daartoe is overwogen dat er termen aanwezig zijn om gedeeltelijk van herziening af te zien en dat het rechtvaardig wordt geacht de herziening met 20% te beperken, gelet op de brief van [naam adviseur] van 9 juni 2010.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn huwelijk niet tijdig te melden aan de Svb. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant zijn stelling dat hij heeft mogen vertrouwen op informatie die hem door medewerkers van de Svb is verstrekt niet tijdig voldoende heeft onderbouwd.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de inlichtingenplicht niet is geschonden nu appellant telefonisch contact heeft gehad met medewerkers van de Svb over zijn situatie en ook door [naam adviseur] contact is geweest met de Svb over de aanspraak op nabestaandenuitkering. Verder heeft appellant erop gewezen dat de inlichtingenformulieren van de Svb onduidelijk zijn, omdat daarin de indruk wordt gewekt dat een huwelijk slechts van belang is als wordt samengewoond.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb gehouden was de ten onrechte toegekende nabestaandenuitkering over het tijdvak van januari 2007 tot en met september 2011 met terugwerkende kracht te herzien en of de Svb daarbij zijn beleid op consistente wijze heeft toegepast.
4.2.
Uit artikel 34, eerste lid, van de ANW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34 van de ANW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
4.5.
Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.
Allereerst dient beoordeeld te worden of appellant voldaan heeft aan de inlichtingenplicht. Ingevolge artikel 35 van de ANW was appellant verplicht de Svb direct te informeren over alle feiten en omstandigheden waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die van invloed zijn op zijn recht op uitkering of de hoogte daarvan. De Svb heeft van appellant vóór augustus 2011 geen schriftelijke informatie ontvangen waarin het huwelijk is vermeld. Op het formulier aflossingscapaciteit dat appellant op 26 november 2006 aan de Svb heeft gezonden heeft appellant bij de vraag ‘bent U gehuwd’ niets ingevuld. Voorts was het huwelijk voor de Svb ook niet op andere wijze kenbaar omdat het in Marokko gesloten huwelijk voor november 2011 niet was geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie personen. Appellant heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij tijdens telefoongesprekken met de Svb in maart en mei 2006 het huwelijk heeft gemeld aan de Svb. Bij de Svb is alleen een telefoongesprek uit mei 2006 bekend waarin appellant informatie heeft gevraagd over de eventuele gevolgen van het wonen van zijn zoon bij hem in huis. Voor zover al aangenomen kan worden dat appellant tijdens telefonische contacten met de Svb informatie heeft ingewonnen over de gevolgen van een huwelijk is niet controleerbaar in welk kader die vragen zijn gesteld en welk antwoord toen is gegeven. Aan de gestelde contacten in 2006 kan daarom geen betekenis worden toegekend in dit verband. Dit geldt evenzeer voor het contact dat de financieel adviseur [naam adviseur] in 2010 zou hebben gehad met de Svb. Ook over dit telefonisch contact is bij de Svb niets bekend en ook ten aanzien van dit contact kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de juiste informatie is verstrekt tijdens het gesprek en wat daarop vervolgens is geantwoord. Het had op de weg van appellant en zijn financieel adviseur gelegen om schriftelijk aan de Svb te vragen welke consequenties voor de aanspraak op nabestaandenuitkering waren verbonden aan zijn huwelijk. Dit alles leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat appellant de inlichtingenplicht heeft nageleefd.
4.7.
Voorts moet op grond van wat hiervoor onder 4.6 is overwogen geconcludeerd worden dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat aan het huwelijk gevolgen voor de aanspraak op nabestaandenuitkering waren verbonden. Dit laatste blijkt reeds uit de stelling van appellant dat hij al betrekkelijk kort na het huwelijk informatie hierover heeft ingewonnen bij de Svb. Wel wordt hierbij nog aangetekend dat de informatie die de Svb aan appellant heeft verstrekt over wijzigingen die in het kader van de inlichtingenplicht gemeld moeten worden over een eventueel huwelijk niet duidelijk is en tot misverstanden aanleiding kan geven. De hiervoor onder 1.1 weergegeven citaten wekken namelijk de indruk dat een huwelijk alleen of met name van belang is als tevens de woonsituatie van een betrokkene wijzigt.
4.8.
De Svb heeft verder inhoud gegeven aan het hiervoor onder 4.4 vermelde beleid, door belang toe te kennen aan de brief van de financieel adviseur [naam adviseur] van 9 juni 2010 en de duur van de herziening van de nabestaandenuitkering te beperken met 20%. Deze beperking van de duur van de herziening is ongeveer gelijk aan het deel van de periode waarop de herziening na de ontvangst van die brief betrekking heeft. Op deze wijze heeft de Svb, mede gelet op alle overige omstandigheden van dit geval, inhoud gegeven aan zijn beleid op een wijze waarvan niet gezegd kan worden dat het beleid inconsistent is toegepast en evenmin dat het resultaat ervan kennelijk onredelijk is. Tevens is op deze wijze in voldoende mate rekening gehouden met een mogelijke schending van het vertrouwensbeginsel.
4.9.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM