ECLI:NL:CRVB:2015:4852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14-1550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, werkzaam als constructieschilder, had zich op 19 september 2008 ziek gemeld na een bedrijfsongeval. Het Uwv had appellant met ingang van 16 september 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar beëindigde deze per 16 december 2012 en stelde een WGA-vervolguitkering vast op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de lichamelijke en psychische klachten van appellant. De rechtbank had geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Appellant voerde aan dat zijn schouderklachten en psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad concludeert dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding geven om de eerdere beoordelingen te herzien. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat appellant in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten, ondanks zijn lage taalvaardigheid.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1550 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2014, 13/5198 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Hüsen, kantoorgenoot van mr Wijling. Als tolk is verschenen S. Sevük-Ömür. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam als constructieschilder voor 38 uur per week, heeft zich op
19 september 2008 ziek gemeld met ribklachten als gevolg van een bedrijfsongeval.
1.2.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 16 september 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vastgesteld dat appellant, na bezwaar, voor 53,83% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 17 september 2012 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 16 december 2012 wordt beëindigd en dat appellant vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Tegen dit besluit is namens appellant op 15 oktober 2012 bezwaar gemaakt.
1.4.
Omdat er geen actueel medisch oordeel aan het besluit van 17 september 2012 ten grondslag lag, heeft het Uwv alsnog een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundige onderzoek laten plaatsvinden. De verzekeringsarts heeft op basis van de onderzoeksbevindingen in een rapport van 23 januari 2013 geconcludeerd dat zowel de fysieke als de psychische belastbaarheid appellant niet is gewijzigd ten opzichte van de laatste medische beoordeling en belastbaar is volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2012. De verzekeringsarts heeft de FML geactualiseerd op 14 februari 2013. De arbeidsdeskundige heeft in overeenstemming met deze FML een viertal functies geselecteerd. Vergelijking van het maatmaninkomen met de mediane loonwaarde van de voor appellant geselecteerde functies resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 62,02%. Deze mate van arbeidsongeschiktheid leidt tot indeling in de klasse 55 tot 65%.
1.5.
Appellant meent blijkens de inhoud van zijn bezwaar meer arbeidsongeschikt te zijn en acht de voor hem geselecteerde functies niet geschikt. Daarop heeft er een heroverweging plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de nader in bezwaar verkregen informatie van de fysiotherapeut, longarts, I-Psy, huisarts, anesthesioloog en revalidatiearts betrokken en meegewogen bij zijn heroverweging. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding de FML aan te scherpen. Uit de informatie van de behandelend sector, met name van de revalidatiearts, is gebleken dat de fysieke (pijn)klachten voldoende onder controle zijn en dat de linkerschouderklachten zijn afgenomen. Dit maakt dat de klachten aanzienlijk zijn verbeterd ten opzichte van vier jaar geleden. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de laatste diagnose stemmingsstoornis door een somatische stoornis niet leidt tot nadere of meer beperkingen. Noch is er reden voor een arbeidsurenbeperking, nu in de beperkingen ten aanzien van de dynamische en statische houding de verminderde duurbelasting al is verdisconteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één functie laten vervallen. De resterende functies zijn onverminderd geschikt voor appellant. Dit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,02% waardoor indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse
55 en 65% is gerechtvaardigd. Bij besluit op bezwaar van 12 juli 2013 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 september 2012 gegrond verklaard in die zin dat de vervolguitkering met ingang van 16 december 2012 gebaseerd wordt op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. Voor de door appellant geclaimde extra beperkingen is in de stukken geen onderbouwing gevonden. Met betrekking tot het door appellant overgelegde werkplan, heeft de rechtbank overwogen dat dit in een ander kader is opgesteld namelijk vanuit een oogpunt van wat iemand wil doen. Dit maakt niet dat de aangenomen beperkingen zoals neergelegd in de FML onjuist zijn. De rechtbank heeft in de gedingstukken geen rechtvaardiging gevonden voor een urenbeperking. Tot slot heeft de rechtbank de door het Uwv geselecteerde functies in medisch opzicht als passend aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt staande gehouden dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Met betrekking tot zijn schouderklachten is naar de mening van appellant niet gemotiveerd hoe de beperking “het tillen dan wel het dragen tot
10 kg” zich verhoudt tot de beperking dat appellant niet frequent lasten van ongeveer 15 kg kan hanteren. Ten aanzien van de psychische klachten dient appellant in verband met zijn agressie ook beperkt te worden op het omgaan van emotionele problemen van anderen en het hanteren van eigen gevoelens. Voorts maakt zijn medicatie hem minder alert waardoor een beperking op vervoer aangewezen is. Vanwege zijn lage taalvaardigheid, zijn weinig probleemoplossend vermogen, de medicatie is hij niet in staat is opleiding te volgen en zijn de functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer gereageerd op de gronden in hoger beroep met rapport van
5 juni 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De gronden zijn geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de lichamelijke en psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen ten aanzien van de lichamelijke en psychische klachten van appellant per 16 december 2012 (datum in geding) voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden daarbij onderschreven. Op grond van de beschikbare medische gegevens van de longarts, van de fysiotherapeut, en van de huisarts alsmede de brief van 1 juli 2013 van de revalidatiearts kan niet worden geconcludeerd dat de beperkingen van appellant als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten zijn onderschat.
4.2.
Op de gronden in hoger beroep is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 juni 2014 gemotiveerd ingegaan. Daarin is vermeld dat ten aanzien van het item “frequent zware lasten hanteren tijdens het werk” slechts twee beperkingen kunnen worden aangegeven. Door dit item beperkt te achten wordt overeenstemming bereikt met de aangegeven beperking bij “tillen en dragen”. Voorts is gemotiveerd waarom appellant beperkt wordt geacht bij het samenwerken en het omgaan met conflicten, maar niet bij het hanteren van emotionele problemen van anderen. Evenmin is appellant als uiting van ziekte of gebreken beperkt op het beoordelingspunt het inzicht in eigen kunnen dan wel het doelmatig handelen. Voor wat betreft het medicijngebruik heeft deze arts gewezen op zijn rapport van
8 januari 2014 overgelegd in de beroepsprocedure. Het rapport van 5 juni 2014 bevat een zorgvuldige en voldoende gemotiveerde weerlegging van de in hoger beroep aangevoerde medische gronden. Mede in aanmerking genomen dat uit de informatie uit de behandelend sector is gebleken dat klachten ten tijde in geding ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2012 zijn afgenomen, kan niet staande worden gehouden dat de verzekeringsartsen door uit te gaan van de eerdere beperkingen zoals vastgesteld bij de medische beoordeling in 2012, geactualiseerd in de FML van 14 februari 2013, de klachten van appellant hebben onderschat. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd of anderszins gronden aangevoerd, die aanleiding geven voor het oordeel dat hij op 16 december 2012 medisch meer beperkt is dan is aangenomen in de FML.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FMLvan 14 februari 2012 moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft de belastende aspecten overtuigend toegelicht in de Resultaat functiebeoordeling van 27 februari 2013, aangevuld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met een rapport van 9 juli 2013 in bezwaar en een rapport van
30 september 2013 in beroep. Uit de belasting in het Resultaat functiebeoordeling is gebleken dat de functies ruim binnen de til- en draagmogelijkheden van appellant blijven. Voorts zijn de functies eenvoudig van aard en voorspelbaar en passend bij opleidingsniveau 2. Het probleemoplossend vermogen ligt hiermee in lijn. Een zo mogelijk te volgen interne opleiding is praktisch van aard en sluit aan bij opleiding en ervaring. Een lage taalvaardigheid staat niet in de weg aan het verrichten van deze functies. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij niet in staat is om met een hefwagen te werken zoals wordt gevraagd in de functie van perronmedewerker met functienummer 6241.0167.012 behorend bij SBC-code 111220, wordt opgemerkt dat dit binnen de mogelijkheden van appellant ligt. Aanvullend wordt nog opgemerkt dat bij het vervallen van deze functie er binnen de SBC-code 111220 nog drie arbeidsplaatsen behorend bij de functie van medewerker logistiek resteren, zodat deze
SBC-code ten grondslag blijft liggen aan de arbeidsongeschiktheidsschatting. De arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65% verandert hiermee niet.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. van Rooijen

IJ