ECLI:NL:CRVB:2015:4846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14/5168 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar AOW-premie schuldig nalatig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de schuldig nalatigheid van de appellant in de jaren 1998 tot en met 2001. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank niet gevolgd kan worden in haar oordeel dat de schuldige nalatigheid buiten de omvang van het geding valt. Het toekenningsbesluit van 21 maart 2014 wordt als een één en ondeelbaar besluit beschouwd, wat betekent dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de schuldige nalatigheid over de jaren 1998 tot en met 2001. De Raad oordeelt dat de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellant zijn toegezonden en dat de appellant deze niet heeft afgehaald, waardoor de besluiten rechtens onaantastbaar zijn geworden.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen de korting op zijn AOW-pensioen vanwege schuldige nalatigheid, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad bevestigt dat de Svb de besluiten correct heeft bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak 1 en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond, terwijl de aangevallen uitspraak 2 wordt bevestigd. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep.

De uitspraak is gedaan op 18 december 2015 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter T.L. de Vries en griffier J.R. van Ravenstein aanwezig waren. De Raad concludeert dat de appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de Svb, waardoor deze besluiten onaantastbaar zijn geworden en de korting op het AOW-pensioen terecht is toegepast.

Uitspraak

14/5168 AOW, 15/4131 AOW, 15/4132 AOW, 15/4133 AOW en 15/4134 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van
31 juli 2014, 14/1482 (aangevallen uitspraak 1) en 22 mei 2015, 15/499, 15/501, 15/502 en 15/500 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 18 december 2015

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
De Svb heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij een drietal besluiten van 4 april 2003 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij over de jaren 1998 tot en met 2000 voor 100% schuldig nalatig is geweest de verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen. Deze besluiten zijn door de Svb aangetekend verzonden aan appellant en door de Svb retour ontvangen met als reden ‘niet afgehaald’.
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2006 heeft de Svb appellant over het jaar 2001 voor 100% schuldig nalatig verklaard. Dit besluit is door de Svb aangetekend verzonden en op 10 mei 2006 tevergeefs aan appellant aangeboden. De Svb heeft dit besluit retour ontvangen met als reden ‘niet afgehaald’.
1.3.
De Svb heeft appellant ook over het jaar 2007 voor 100% schuldig nalatig verklaard ter zake van het niet betalen van de verschuldigde premie ingevolge de AOW. Bij besluit van 16 april 2014 is de schuldige nalatigheid over 2007 ingetrokken, omdat uit gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat appellant over dat jaar geen openstaande schuld meer heeft.
1.4.
Op 8 april 2014 heeft appellant de leeftijd van 65 jaar bereikt. Bij besluit van 21 maart 2014 heeft de Svb aan appellant vanaf 8 juni 2014 een AOW- pensioen toegekend. Daarbij is een korting toegepast van 10% wegens schuldige nalatigheid en een korting van 4% wegens een niet verzekerd tijdvak.
1.5.
Appellant heeft tegen het toekenningsbesluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de korting op zijn pensioen vanwege de schuldige nalatigheid over het jaar 2007 ten onrechte is.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 11 april 2014 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de korting vanwege de schuldige nalatigheid over 2007 gegrond verklaard. De korting op het AOW-pensioen vanwege schuldige nalatigheid is daardoor verlaagd naar 8%.
1.7.
Bij brief van 24 april 2014 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen de schuldige nalatigheid over de jaren 1998 tot en met 2001.
1.8.
De Svb heeft dit bezwaar opgevat als een bezwaar tegen de besluiten van 4 april 2003 en van 4 mei 2006. Bij vier afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 7 januari 2015 (bestreden besluit 2 tot en met 5) is het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 4 april 2003 en het besluit van
4 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is gemaakt en er geen grond is de termijnoverschrijding te verontschuldigen.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het AOW-pensioen evenmin gekort had mogen worden vanwege de schuldige nalatigheid over de jaren 1998 tot en met 2001, aangezien hij de besluiten over die jaren nooit zou hebben ontvangen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van proces-belang. Daarbij is overwogen dat de omvang van het geding in beroep is beperkt tot de schuldige nalatigheid over 2007, aangezien appellant in bezwaar de overige besluitonderdelen van het besluit van 21 maart 2014 niet heeft bestreden. Aan het bezwaar van appellant, voor zover dat was gericht tegen de schuldige nalatigheid over 2007, is volledig tegemoet gekomen door de Svb. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarprocedure tegen de schuldige nalatigheid over de jaren 1998 tot en met 2001 op dat moment nog niet was afgerond.
2.3.
Appellant heeft ook beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 2 tot en
met 5 en heeft daarbij de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar bestreden.
2.4.1.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen die bestreden besluiten ongegrond verklaard. Wat betreft de schuldige nalatigheid over de jaren 1998 tot en met 2000 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet in geschil is dat de Svb een aangetekend stuk aan appellant heeft gestuurd, welk stuk door appellant niet is afgehaald en door de Svb retour is ontvangen. Op grond daarvan acht de rechtbank het aannemelijk dat de Svb met dat aangetekende stuk de besluiten van 4 april 2003 aan appellant heeft toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat deze besluiten op de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt aan appellant. Niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
2.4.2.
Wat betreft de schuldige nalatigheid over 2001 is in aanmerking genomen dat het primaire besluit daarvan door een fout bij de Svb bij het digitaliseren niet meer beschikbaar was. De rechtbank acht het aannemelijk dat de datum van het besluit waarbij appellant over 2001 schuldig nalatig is verklaard 4 mei 2006 is en dat dit besluit op juiste wijze is bekendgemaakt. Hierbij acht zij van belang dat uit het door de Svb overgelegde ‘Schunal klant fiscaal gegevens’ als datum van de beslissing 4 mei 2006 wordt genoemd en bij de gedingstukken een bewijs van retour ontvangst is gevoegd van een aangetekend stuk dat op 10 mei 2006 aan appellant zonder succes is aangeboden en vervolgens door appellant niet is afgehaald. Appellant heeft tegen dit besluit te laat bezwaar gemaakt en van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is niet gebleken.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraken gemotiveerd bestreden. Daarbij is in beide zaken aangevoerd dat sprake is van een schending van de hoorplicht in bezwaar.
4. De Raad overweegt het volgende.
Aangevallen uitspraak 1
4.2.1.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat de schuldige nalatigheid over de jaren 1998 tot en met 2001 buiten de omvang van het geding valt. Hiervoor is doorslaggevend dat het
toekenningsbesluit van 21 maart 2014 een één en ondeelbaar besluit is, dat niet bestaat uit besluitonderdelen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8531, waarin is geoordeeld dat een beslissing over de aspecten die van belang zijn bij de hoogte van het recht op uitkering niet zijn aan te merken als een zelfstandig deelbesluit. Dit geldt evenzeer voor de bij een toekenningsbesluit van een ouderdomspensioen vermelde niet verzekerde tijdvakken van een betrokkene. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vraag of appellant over de jaren 1998 tot en met 2001 terecht wegens schuldige nalatigheid niet verzekerd is geacht, nu deze jaren bepalend zijn voor de hoogte van het recht op AOW-pensioen van appellant. Doende wat de rechtbank had behoren te doen wordt als volgt overwogen.
4.2.2.
Appellant is bij de onder 1.1 en 1.2 vermelde besluiten van 4 april 2003 en van 4 mei 2006 schuldig nalatig verklaard over de jaren 1998 tot en met 2001. Appellant heeft tegen deze besluiten, gelet op hetgeen hierna onder 4.3.1 is overwogen, niet tijdig een rechtsmiddel ingediend, waardoor deze besluiten rechtens onaantastbaar zijn geworden. Nu niet is gebleken dat de Svb de korting op het AOW-pensioen van appellant vanwege de schuldige nalatigheid over deze jaren onjuist heeft berekend en appellant het bestreden besluit 1 voor het overige niet heeft betwist, dient het beroep tegen het bestreden besluit 1 alsnog ongegrond te worden verklaard.
4.2.3.
Wat betreft de door appellant gestelde hoorplicht in bezwaar wordt vastgesteld dat het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2014 was gericht tegen de korting op het AOW-pensioen vanwege de schuldige nalatigheid over het jaar 2007. Gezien deze stellingname van appellant en mede gezien de intrekking van de schuldige nalatigheid over dat jaar, heeft de Svb op grond van artikel 7:3, onder e, van de Awb terecht afgezien van het horen in bezwaar van appellant.
Aangevallen uitspraak 2
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de Svb de besluiten 2 tot en met 5 heeft toegezonden aan het op dat moment laatst bekende adres van appellant in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie. Dat appellant de aangetekende stukken niet heeft afgehaald, komt voor zijn rekening en risico.
4.3.2.
Nu sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar, heeft de Svb terecht afgezien van het horen van appellant. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2.1 tot en met 4.2.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 slaagt en dat die uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3.1 en 4.3.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat die uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 490,- . Voor een overige veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak 1;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep van € 490,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM