ECLI:NL:CRVB:2015:4822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14/3955 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 15 april 1994 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft in 2012 een heronderzoek uitgevoerd naar de gezondheidstoestand van appellant, waarbij een psychiatrisch onderzoek is verricht door psychiater J.H.M. van Laarhoven. Op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft het Uwv besloten om de WAO-uitkering van appellant per 24 maart 2013 te herzien, omdat appellant voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Gelderland heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van appellant waren onderschat. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek is gebaseerd op vooringenomenheid en dat zijn lichamelijke klachten onvoldoende zijn meegewogen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de beperkingen van appellant adequaat zijn beoordeeld.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere gronden beschouwd en heeft geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen. De Raad heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant bevestigd en het hoger beroep afgewezen. De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en is openbaar uitgesproken op 18 december 2015.

Uitspraak

14/3955 WAO
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
5 juni 2014, 13/5672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. S. Aytemur, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. G. Öntas, kantoorgenoot van mr. Aytemur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sedert 15 april 1994 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij is volledige arbeidsongeschiktheid vastgesteld op medische gronden.
1.2.
In 2012 heeft het Uwv een heronderzoek verricht naar de gezondheidstoestand van appellant. Op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv heeft psychiater
J.H.M. van Laarhoven bij appellant een psychiatrisch onderzoek verricht en daarvan op
29 oktober 2012 verslag gedaan. Vervolgens heeft de verzekeringsarts op grond van alle beschikbare informatie geconcludeerd dat appellant belastbaar is volgens de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2012 vastgelegde mogelijkheden en beperkingen. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 januari 2013 de WAO-uitkering van appellant per 24 maart 2013 herzien op de grond dat appellant voor
15 tot 25% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het Uwv te allen tijde bevoegd is tot het instellen van een heronderzoek en dat het Uwv rond de datum in geding een psychiatrische expertise heeft gevraagd. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. De rechtbank is tevens van oordeel dat de medische belastbaarheid door het Uwv op overtuigende wijze is gemotiveerd. Tevens is op inzichtelijke wijze onderbouwd hoe de verzekeringsartsen van het Uwv tot de vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. De rechtbank heeft in de ingebrachte informatie van appellants behandelend psychiater J.J.M. Hugen onvoldoende aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de expertise van Van Laarhoven, nu slechts op zeer summiere wijze blijkt op welke bevindingen de conclusie van Hugen is gebaseerd. Evenmin kan de second opinion van verzekeringsarts E.C. van der Eijk afdoen aan de vaststellingen van de geraadpleegde psychiater, nu Van Eijk geen psychiater is en hij appellant bovendien niet psychisch heeft onderzocht. Ook is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek is gebaseerd op vooringenomenheid. Appellant heeft daarbij gewezen op de vraagstelling van de verzekeringsarts aan Van Laarhoven. Naar de mening van appellant is psychiater
Van Laarhoven onvolledig voorgelicht waardoor geen juist beeld is ontstaan van de psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van appellant om een nader onafhankelijk onderzoek afgewezen. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de lichamelijke klachten (hypertensie, hyperventilatie, jicht, gewrichtsklachten, diabetes mellitus, spastische darm, COPD en chronische prostaatklachten) en de bijwerkingen van alle gebruikte medicijnen onvoldoende zijn meegewogen in het medisch onderzoek. Appellant staat onder behandeling van een psychiater, uroloog, anesthesioloog en tot voor kort van een fysiotherapeut. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Allereerst wordt vastgesteld dat de stukken van medische aard die de gemachtigde van appellant op 24 november 2015 per fax aan de Raad heeft doen toekomen, binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde tien dagen-termijn zijn ingebracht. In aanmerking genomen dat het Uwv hierop niet heeft kunnen reageren, zoals het Uwv ter zitting naar voren heeft gebracht, en niet valt in te zien waarom deze stukken, gelet op de datering daarvan, niet eerder hadden kunnen worden ingediend, worden deze stukken buiten beschouwing gelaten.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die al in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden terecht verworpen.
4.3.
Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze is verricht. Daarbij wordt van belang geacht dat appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht en er tevens een psychiatrische expertise is verricht. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkregen informatie van de behandelend artsen van appellant op kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken.
4.4.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat er geen reden is voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Daartoe is van belang dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden voor een ernstige psychiatrische stoornis met volledig disfunctioneren op persoonlijk en sociaal vlak. Psychiater Van Laarhoven heeft evenmin een grande psychiatrie gevonden, met name geen psychotische stoornis, geen depressieve stoornis en geen angststoornis. Wel heeft de psychiater in zijn rapport van
29 oktober 2012 opgemerkt dat het altijd moeilijk is, zeker op grond van eenmalig onderzoek, een betrouwbare indruk te vormen over de persoonlijkheid van iemand met een andere culturele achtergrond. Maar met dat voorbehoud heeft Van Laarhoven vastgesteld dat appellant een intellectueel, sociaal en emotioneel beperkte, simpele, verlegen man is met een beperkt arsenaal aan actieve oplossingsvaardigheden. Volgens Van Laarhoven moet bij appellant gesproken worden van een somatoforme stoornis, waarbij beperkingen gelden voor conflicthantering en administratieve vaardigheden. Daarnaast heeft Van Laarhoven appellant aangewezen geacht op gestructureerd werk met duidelijke instructies. Het rapport van Van Laarhoven bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat van een objectieve en onafhankelijke beoordeling geen sprake is geweest. Anders dan appellant stelt, blijkt uit de aan Van Laarhoven gerichte vraagstelling niet dat appellant is beschouwd als een persoon die op onjuiste gronden arbeidsongeschikt is verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant beperkingen heeft voor veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, conflicthantering, zwaar werk, tillen, dragen, duwen en trekken van meer dan 15 kg en veel lopen tijdens het werk. Daarnaast is appellant aangewezen op een voorspelbare werksituatie. Uit de voorhanden medische gegevens is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants fysieke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot slot inzichtelijk gemotiveerd waarom de nader overgelegde medische gegevens geen aanleiding geven om appellant meer beperkt te achten.
4.5.
Nu appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die reden vormen om de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen in twijfel te trekken, wordt in navolging van de rechtbank geen aanleiding gezien om, zoals door appellant is verzocht, een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de functies van samensteller metaalwaren, magazijn, expeditiemedewerker en productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze functies voor appellant in het resultaat functiebeoordeling van
19 december 2012 en in het arbeidskundige rapport van 12 maart 2014 besproken en afdoende toegelicht.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

AP