ECLI:NL:CRVB:2015:480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
12-6871 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Wsw-doelgroepindicatie na zorgvuldige medische en arbeidskundige onderzoeken

Op 19 februari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek van appellante om te worden aangemerkt als behorende tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had dit verzoek afgewezen, omdat uit medische en arbeidskundige onderzoeken was gebleken dat appellante in staat is om arbeid te verrichten in een normale werkomgeving, mits er noodzakelijke aanpassingen worden gedaan. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen, zowel psychisch als fysiek, zodanig zijn dat zij alleen in Wsw-verband kan werken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen arbeid kan verrichten in een normale arbeidsomgeving. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de uitkomsten van de onderzoeken die door het Uwv zijn uitgevoerd. Bovendien is niet gebleken dat de aanpassingen die nodig zijn om arbeid te kunnen verrichten zo kostbaar of ingrijpend zijn dat deze niet van een werkgever in het vrije bedrijf kunnen worden verlangd.

De Raad heeft ook de argumenten van appellante over loondispensatie en het beleid van de Wsw verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/6871 WSW
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 november 2012, 12/7628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Neijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014. Appellante is, met voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.A.M. Stapert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 31 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit), heeft het Uwv het verzoek van appellante om te bepalen dat zij behoort tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) afgewezen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat appellante in staat is passende arbeid te verrichten met behulp van noodzakelijke aanpassingen, die buiten de Wsw gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale werkomgeving.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen, zowel psychisch als fysiek, van dien aard zijn dat zij alleen en uitsluitend is aangewezen op arbeid in Wsw-verband. Als gevolg van haar handicaps is zij niet in staat meer te presteren dan 50% van een werknemer zonder deze handicaps. Er zijn geen aanpassingen mogelijk die leiden tot verbetering. De Raad volgt appellante niet. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan de besluitvorming van het Uwv zorgvuldige medische en arbeidskundige onderzoeken ten grondslag liggen. Appellante heeft, ook in hoger beroep, geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat andere of zwaardere beperkingen zouden moeten gelden dan waarvan het Uwv in zijn besluitvorming is uitgegaan. Voorts heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen geacht moet worden arbeid in een normale arbeidsomgeving te kunnen verrichten. Niet is gebleken dat de door het Uwv noodzakelijk geachte aanpassingen om dergelijke arbeid te kunnen verrichten zo kostbaar of ingrijpend zijn dat zij in redelijkheid niet van een werkgever in het vrije bedrijf te verlangen zijn.
4.2.
Anders dan appellante heeft betoogd kan uit het gegeven dat aan haar werkgever loondispensatie is toegekend niet worden geconcludeerd dat zij uitsluitend is aangewezen op arbeid in Wsw-verband. Voorop staat dat het verschillende regelingen betreffen met elk een eigen toetsingskader. Voor het vaststellen van een Wsw-indicatie is primair van belang of arbeid kan worden verricht met of zonder aanpassingen en in hoeverre noodzakelijke aanpassingen in redelijkheid van de werkgever mogen worden verwacht. Aan de hand van het voorgeschreven formulier beslistabel ‘behoren tot de doelgroep’ moet beoordeeld worden of noodzakelijke aanpassingen buiten de Wsw gerealiseerd kunnen worden. Indien die vraag positief wordt beantwoord, behoort een persoon niet tot de doelgroep van de Wsw. In dat geval wordt, in het kader van de Wsw-indicatie, dus niet toegekomen aan de vraag of een persoon in staat is om meer of minder dan 50% van een normale arbeidsprestatie te leveren.
4.3.
Appellante heeft nog aangevoerd dat een onderscheid tussen een arbeidsgehandicapte die met aanpassingen niet meer dan 50% van de gewone niet-arbeidsgehandicapte werknemer, en een arbeidsgehandicapte voor wie de stand van de techniek enerzijds en het type handicap anderzijds niet tot de mogelijkheden behoort, leidt tot een onredelijke uitkomst van het beleid. De Raad volgt appellante niet en verwijst hiervoor naar 4.1 en 4.2. Van een onredelijke uitkomst van het beleid is niet gebleken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD