ECLI:NL:CRVB:2015:4798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14-688 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag herindicatie Wsw en geschiktheid voor reguliere arbeid

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor herindicatie onder de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in het verleden productiewerk heeft verricht en sinds 2007 werkzaam is in een gesubsidieerd project, is in 2009 toegelaten tot de doelgroep van de Wsw vanwege psychische en lichamelijke beperkingen. In 2012 heeft de Diamantgroep namens appellant een herindicatie aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat appellant niet tot de doelgroep behoort. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft aangevochten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 december 2015 behandeld. Appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn beperkingen alleen onder aangepaste omstandigheden kan werken. Hij heeft verschillende rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder een arbeidspsychologisch rapport en een behandelplan van GGZ Breburg. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig en volledig onderzoek heeft verricht en dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het eerdere oordeel dat appellant niet in aanmerking komt voor de Wsw. De Raad concludeert dat de benodigde begeleiding voor appellant niet binnen de reguliere arbeidsmarkt kan worden gerealiseerd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/688 WSW
Datum uitspraak: 24 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2013, 13/3074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Matthijssen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Matthijssen en H.W. Abrahams. Namens het Uwv is verschenen M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Op 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw). Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
1.1.
Appellant heeft in het verleden productiewerk verricht in de textielindustrie. Sinds
1 november 2007 was hij werkzaam als medewerker van een fietsenstalling in het kader van een gesubsidieerd project. In november 2009 is appellant toegelaten tot de doelgroep van de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) wegens psychische en lichamelijke beperkingen. Vanaf maart 2011 was appellant in een Wsw-dienstverband werkzaam als toezichthouder fietsenstalling voor 36 uur per week.
1.2.
Op 4 juli 2012 heeft de Diamantgroep namens appellant een herindicatie Wsw aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft S. de Leeuw-Becht, psycholoog bij Aob-Compaz, op 13 september 2012 een rapport uitgebracht, waarbij is geconcludeerd dat bij appellant sprake was van spanningsklachten ten gevolge van een gecompliceerde thuissituatie en dat er geen aanwijzingen zijn dat de spanningsklachten appellant in zijn functioneren belemmeren. Op 7 november 2012 heeft een verzekeringsarts van het Uwv een rapport opgesteld, waarbij de mogelijkheden en beperkingen van appellant zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). In een advies van 12 november 2012 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv op basis van de rapporten van de psycholoog en de verzekeringsarts geconcludeerd, dat regulier werk voor appellant als haalbaar moet worden gezien. Op grond van deze adviezen heeft het Uwv bij besluit van 14 november 2012 de aanvraag om herindicatie van appellant afgewezen en daarbij overwogen dat appellant niet tot de doelgroep van de Wsw behoort.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv op 11 april 2013 een rapport opgesteld. Hij concludeerde dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Op grond hiervan heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant weer toe te laten tot de doelgroep van de Wsw. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende medische informatie heeft overgelegd om zijn standpunt dat er te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld te staven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vanwege lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat is en derhalve tot de doelgroep van de Wsw behoort. Vanwege zijn lichamelijke klachten moet appellant onder werktijd regelmatig kunnen rusten en zijn eigen tempo kunnen bepalen, hetgeen in reguliere arbeid niet geaccepteerd wordt. Vanwege zijn psychische problemen heeft appellant begeleiding op de werkplek nodig, vooral vanwege zijn woedeaanvallen die door stress toenemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een arbeidspsychologisch onderzoeksrapport ingediend van
14 maart 2014. Voorts heeft appellant in hoger beroep een evaluatie van zijn werkplek en plan van aanpak van 30 januari 2015 van de Diamant-groep ingediend, alsmede een
behandelplan/-overeenkomst van GGZ Breburg van 9 februari 2015. Op 6 juli 2015 heeft appellant uitslagen van een metabole screening door de GGZ Breburg ingediend over zijn fysieke gesteldheid.
3.2.
Bij brieven van 26 augustus 2014 en 23 juli 2015 heeft de onder 1.3 genoemde verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de door appellant ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Niet in geschil is dat appellant is aangewezen op een aangepaste werkomgeving. In geschil is de vraag in welke mate de werkomgeving moet worden aangepast en of deze aanpassingen realiseerbaar zijn in een normale werkomgeving. Daarbij stelt appellant zich op het standpunt dat vooral zijn psychische beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv wordt aangenomen.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat sprake is van een zorgvuldig en volledig onderzoek, temeer nu het Uwv ook aanleiding heeft gezien aanvullend onderzoek te laten verrichten door een psycholoog. Evenmin bestaat er aanleiding voor twijfel aan het uiteindelijke medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 11 april 2013 verwezen naar het beslisschema van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bevestigd wordt dat sprake is van ziekte of gebrek, maar dit maakt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet dat appellant geïndiceerd is voor werkzaamheden binnen de Wsw. Beoordeeld dient dan tevens te worden of appellant, ondanks deze beperkingen - afzonderlijk, dan wel in samenhang - in staat is passende arbeid te verrichten onder normale omstandigheden zonder noodzaak van aanpassingen. Met deze aanpassingen wordt bedoeld, aanpassingen die niet mogelijk zijn op de reguliere arbeidsmarkt. Een dergelijke aanpassing is de noodzaak voor begeleiding en toezicht. De mate van begeleiding die appellant nodig heeft is echter niet de begeleiding die alleen beschikbaar is binnen de sociale werkvoorziening. Appellant heeft aangetoond zelfstandig te kunnen werken. Werkzaamheden altijd samen met en onder continue leiding van een ervaren en empathische collega, een werksituatie waarbij hij voortdurend kan terugvallen op deze collega, is niet de begeleiding die bij appellant aan de orde is, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft wel gesteld, maar niet met stukken onderbouwd dat dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zou zijn.
4.3.
Het in hoger beroep overgelegde arbeidspsychologisch onderzoek leidt niet tot een ander oordeel. De onderzoekers komen, net als het Uwv, tot de conclusie dat appellant een zekere mate van begeleiding nodig heeft bij het werk. Geconcludeerd wordt dat appellant gezien zijn intelligentieniveau is aangewezen op praktisch uitvoerende, ongeschoolde werkzaamheden (bijvoorbeeld productie-, facilitaire of magazijnwerkzaamheden). Arbeid in het kader van de sociale werkvoorziening is gezien het intelligentieniveau en de beperkingen passend en wordt geadviseerd. Bij de begeleiding van appellant moeten volgens de onderzoekers een aantal specifiek genoemde begeleidingsadviezen in acht worden genomen. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de Raad van oordeel dat met dit arbeidspsychologisch rapport geen nieuwe medische feiten naar voren worden gebracht. Evenmin acht de Raad met dit onderzoek voldoende aangetoond dat de benodigde begeleiding niet binnen redelijke grenzen in een normale arbeidsomgeving kan worden gerealiseerd, zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep ook de ingestuurde informatie van GGZ Breburg beoordeeld. Deze stukken geven evenmin aanleiding om een ander standpunt in te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij overwogen dat de psychische klachten reeds bekend waren en zijn meegenomen in de oordeelsvorming. Hetgeen is te kennen gegeven in de behandelplan/- overeenkomst van GGZ Breburg over appellants psychische klachten komt overeen met hetgeen eerder werd geprognosticeerd, terwijl ook de gegevens over de metabole screening geen medische reden geeft om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv heeft ter zitting benadrukt dat de door appellant gestelde ernstige psychische klachten, niet medisch objectiveerbaar zijn. De Raad kan het Uwv hierin volgen, zodat ook deze gegevens niet kunnen leiden tot een gegrond hoger beroep.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD