ECLI:NL:CRVB:2015:4796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
15-3601 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en de toepassing van functieonderhoud

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar een functie uit het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) voor appellant, die werkzaam was in de voormalige politieregio Limburg-Noord. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond had verklaard. Appellant was het niet eens met zijn uitgangspositie voor de omzetting naar het LFNP, die was vastgesteld op de functie van Coördinator Klachten, Interne Onderzoeken en Registratie. Hij had geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit en stelde dat de matching niet overeenkomstig de Regeling was geschied.

De Raad overweegt dat appellant, door af te zien van het indienen van een verzoek om functieonderhoud, zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn keuze. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van ernstige fouten in de toepassing van de transponeringstabel, die niet als een algemeen verbindend voorschrift kan worden aangemerkt, maar wel een belangrijke rol speelt in het matchingsproces. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de matching onhoudbaar is of dat hij niet de juiste functie is toegewezen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet is onderbouwd. Appellant heeft geen concrete voorbeelden gegeven van collega’s die in vergelijkbare situaties anders zijn behandeld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

15/3601 AW
Datum uitspraak: 24 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 april 2015, 14/2663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dijkgraaf. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. Willems-Holshof, F.J.H. Gunther en mr. F.W.J. van der Steen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663 (uitspraken van 1 juni 2015).
1.2.
Appellant was werkzaam in de voormalige politieregio Limburg-Noord. De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het LFNP is vastgesteld op de functie van Coördinator Klachten, Interne Onderzoeken en Registratie (schaal 10). Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef een besluit tot toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP genomen (overgangsbesluit). Daarin is (onder meer) bepaald dat appellant met ingang van 1 januari 2012 is overgegaan naar de LFNP-functie Bedrijfsvoeringsspecialist B (schaal 10). Aan deze functie, gelegen binnen het domein ondersteuning, vakgebied bedrijfsvoeringsspecialismen, is het werkterrein Veiligheid & Integriteit toegekend
.Bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP-functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), de transponeringstabel, is een algemeen verbindend voorschrift. Er is geen sprake van ernstige feilen op grond waarvan deze tabel niet kan worden toegepast. Uitgaande van de uitgangspositie van appellant en de uitgangspunten van de Regeling, is van een apert onhoudbare match niet gebleken. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel faalt, nu niet is gebleken dat de korpschef aan appellant uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan op grond waarvan hij erop mocht vertrouwen dat binnen het LFNP op een andere wijze en met een ander resultaat zou worden gematcht. Ook is niet gebleken dat appellant de mogelijkheid tot het aanvragen van functieonderhoud is onthouden. Het beroep op de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule slaagt niet, nu de hardheidsclausule naar het oordeel van de rechtbank niet is bedoeld om wijzigingen in de uitgangspositie aan te brengen door (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor destijds functieonderhoud gevraagd had kunnen worden. Het beroep op schending van het motiveringsbeginsel slaagt evenmin, nu de korpschef in het bestreden besluit voldoende specifiek is ingegaan op de situatie van appellant alsmede op de door hem in bezwaar naar voren gebrachte gronden. Ten slotte faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu appellant zijn stelling dat collega’s die dezelfde werkzaamheden verrichten als hij zijn gematcht in verschillende vakgebieden, niet heeft onderbouwd met concrete voorbeelden. De door appellant niet nader genoemde collega’s uit andere politieregio’s hadden een ander bevoegd gezag, waardoor het mogelijk is dat een vergelijkbare functie daar anders is gewaardeerd. Appellant kan daar als politieambtenaar uit een andere politieregio geen rechten aan ontlenen.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft in zijn uitspraken van 1 juni 2015 geoordeeld dat de transponeringstabel, anders dan de rechtbank als uitgangspunt heeft genomen, niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie er vanuit gaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.2.1.
Appellant heeft betoogd dat de matching op basis van de door hem verrichte werkzaamheden had moeten leiden tot een indeling in het domein Uitvoering op de functie van Operationeel Specialist B, werkterrein Veiligheid & Integriteit. De stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest is, zoals reeds onder 4.1 is overwogen, niet voldoende voor de conclusie dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins onhoudbaar is te achten.
4.2.2.
Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over zijn werkzaamheden als coördinerend opsporingsambtenaar heeft in hoofdzaak betrekking op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen. Zoals onder 4.1 reeds is overwogen, kan de politieambtenaar zich niet beroepen op dergelijke feiten en omstandigheden. Indien appellant zich niet kon vinden in zijn uitgangspositie, had het op zijn weg gelegen om functieonderhoud te vragen op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming aangaande zijn uitgangspositie. De omstandigheid dat appellant heeft afgezien van het indienen van een verzoek om functieonderhoud omdat hij de inschatting van zijn leidinggevende dat het uiteindelijk bij de plaatsing goed zou komen niet in twijfel wilde trekken, dient voor rekening en risico van appellant te komen, juist nu appellant al bij het voorgenomen besluit over zijn uitgangspositie is gewezen op het belang van functieonderhoud. De stelling van appellant dat de korpschef bij de matching rekening dient te houden met andere documenten - waarbij appellant in hoger beroep onder meer heeft gewezen op de brief van de directeur korpsstaf aan de korpsleiding van 12 februari 2014 en een brief van zijn leidinggevende van 20 april 2015 inzake de uitgangspositie van appellant - treft geen doel. In artikel 3, vierde lid van de Regeling en in de Beleidsregel instructie organieke matching is immers voorgeschreven welke stukken bij de matching worden meegewogen. De door appellant genoemde documenten worden hierin niet genoemd. Overigens dateert de brief van de leidinggevende van na het bestreden besluit.
4.2.3.
Appellant heeft verder nog naar voren gebracht dat de matching gevolgen zal hebben voor de onafhankelijkheid van interne onderzoekers en veiligheidsonderzoekers binnen de organisatie en bovendien zal leiden tot een verlies aan kennis en ervaring die appellant mede dankzij de dienst heeft opgebouwd. Voor zover hiervan sprake zal zijn, zijn deze gevolgen inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en leiden deze dan ook niet tot de conclusie dat de matching onhoudbaar is te achten.
4.2.4.
Ten aanzien van het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel wordt overwogen dat appellant ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. De korpschef heeft onweersproken gesteld dat de collega’s van de voormalige politieregio Limburg-Zuid een andere korpsfunctiebeschrijving hebben waarin de zelfstandige coördinatie en organisatie van bijzondere opsporingsonderzoeken wordt genoemd. De korpschef heeft hierbij terecht gewezen op de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013, deel III C,
onder 12, waarin gemotiveerd is op grond van welke criteria is gekozen voor het domein uitvoering, dan wel voor het domein ondersteuning. De stelling van appellant dat hij sinds 2013 leiding geeft aan een groep operationeel specialisten B kan hem in dit verband niet baten, reeds omdat bij de overgang naar een functie uit het LFNP dient te worden uitgegaan van de situatie op 31 december 2011.
5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke

HD