ECLI:NL:CRVB:2015:479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een vrijwilliger bij de brandweer na een impasse in de samenwerking
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die als vrijwilliger bij de Brandweer Amsterdam-Amstelland werkzaam was. Appellant is sinds 3 november 1987 in dienst en heeft niet-repressieve werkzaamheden verricht. De zaak is ontstaan na een woordenwisseling tijdens een uitruk op 10 september 2008, gevolgd door een gesprek op 19 september 2008, waarin appellant een waarschuwing ontving. In de daaropvolgende jaren zijn er mediationgesprekken gevoerd, maar de samenwerking bleef problematisch. In april 2010 meldde appellant fysieke klachten, maar de bedrijfsarts concludeerde in januari 2011 dat er geen medische belemmeringen waren voor zijn werkzaamheden.
In maart 2011 gaf appellant geen gehoor aan een oproep voor een uitruk, wat leidde tot de conclusie dat er een impasse was ontstaan. Het dagelijks bestuur verleende appellant op 14 februari 2012 ongevraagd ontslag op grond van artikel 42, eerste lid, onder h, van de Aanvullende Rechtspositieregeling Brandweer Amsterdam-Amstelland (ABRAA). Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur zich voldoende had ingespannen om de organisatorische bezwaren van appellant weg te nemen en dat er geen medische belemmeringen waren. De Raad bevestigde dat de voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het dagelijks bestuur kon worden verlangd, gezien de onvoorwaardelijke inzet die van brandweervrijwilligers mag worden verwacht. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.