ECLI:NL:CRVB:2015:479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-2663 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een vrijwilliger bij de brandweer na een impasse in de samenwerking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die als vrijwilliger bij de Brandweer Amsterdam-Amstelland werkzaam was. Appellant is sinds 3 november 1987 in dienst en heeft niet-repressieve werkzaamheden verricht. De zaak is ontstaan na een woordenwisseling tijdens een uitruk op 10 september 2008, gevolgd door een gesprek op 19 september 2008, waarin appellant een waarschuwing ontving. In de daaropvolgende jaren zijn er mediationgesprekken gevoerd, maar de samenwerking bleef problematisch. In april 2010 meldde appellant fysieke klachten, maar de bedrijfsarts concludeerde in januari 2011 dat er geen medische belemmeringen waren voor zijn werkzaamheden.

In maart 2011 gaf appellant geen gehoor aan een oproep voor een uitruk, wat leidde tot de conclusie dat er een impasse was ontstaan. Het dagelijks bestuur verleende appellant op 14 februari 2012 ongevraagd ontslag op grond van artikel 42, eerste lid, onder h, van de Aanvullende Rechtspositieregeling Brandweer Amsterdam-Amstelland (ABRAA). Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur zich voldoende had ingespannen om de organisatorische bezwaren van appellant weg te nemen en dat er geen medische belemmeringen waren. De Raad bevestigde dat de voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het dagelijks bestuur kon worden verlangd, gezien de onvoorwaardelijke inzet die van brandweervrijwilligers mag worden verwacht. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

13/2663 AW
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 april 2013, 12/5260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ir. B.J.M. Vernooij hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014. Appellant is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Wijnhoven en K.A.M. van der Kaaden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 3 november 1987 werkzaam geweest als vrijwilliger bij de Brandweer Amsterdam-Amstelland en was belast met zogenoemde niet-repressieve werkzaamheden.
1.2.
Tijdens een uitruk op 10 september 2008 hebben appellant en de ploegleider chauffeurs een woordenwisseling gehad over de gang van zaken binnen de brandweer. Op
19 september 2008 vond over dit incident een gesprek plaats tussen appellant, een coördinator en een personeelsadviseur. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, dat door appellant is getekend. In dit verslag is opgenomen dat appellant nog eens rustig moet nadenken over het vrijwilligerswerk en dat als hij door wil moet accepteren dat de organisatie anders georganiseerd is. Aan appellant is naar aanleiding van het incident een waarschuwing gegeven.
1.3.
In 2009 zijn partijen gestart met mediation, waarbij appellant heeft deelgenomen aan een zestal gespreken. Ook heeft appellant een gesprek gehad met een vertrouwenspersoon.
1.4.
Op 14 april 2010 heeft appellant een gesprek gehad met een coördinator van de brandweer en een beleidsadviseur van de afdeling Personeel en Organisatie. In dit gesprek heeft appellant te kennen gegeven fysieke klachten te hebben. In een e-mail van 29 april 2010 aan een coördinator bij de brandweer heeft appellant in krachtige bewoordingen zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de organisatie. Om uitsluitsel te krijgen over de inzetbaarheid van appellant vanwege de fysieke klachten, heeft het dagelijks bestuur advies gevraagd aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft op 25 januari 2011, na onderzoek waarbij appellant op het spreekuur is verschenen, geconcludeerd dat hij geen fysieke medische beperkingen heeft kunnen vinden die appellant zouden belemmeren om zijn werkzaamheden bij de brandweer te kunnen doen.
1.5.
In maart 2011 heeft het dagelijks bestuur appellant opgeroepen voor een uitruk, waaraan hij geen gehoor heeft gegeven.
1.6.
Na een voornemen daartoe, heeft het dagelijks bestuur appellant bij besluit van
14 februari 2012 ongevraagd ontslag verleend op grond van artikel 42, eerste lid, onder h, van de Aanvullende Rechtspositieregeling Brandweer Amsterdam-Amstelland (ABRAA). De ABRAA is gebaseerd op hoofdstuk 19 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Het dagelijks bestuur heeft dit besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 12 september 2012 (bestreden besluit). Aan deze besluitvorming is ten grondslag gelegd dat sprake is van een impasse die niet meer te doorbreken is. Er is een verschil van mening over diverse organisatorische aangelegenheden, dat in gesprekken niet kon worden opgelost. Appellant heeft in maart 2011 geen gehoor gegeven aan een oproep voor een uitruk, vanwege fysieke medische belemmeringen. De bedrijfsarts heeft het bestaan van die belemmeringen echter niet kunnen constateren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 7 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0290) kan een ontslaggrond als deze worden toegepast als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
4.2.
Appellant betwist dat er aanleiding was om hem ontslag te verlenen wegens een impasse. Hij heeft naar voren gebracht dat hij bezwaren had tegen de wijze waarop het werk werd georganiseerd en tegen de manier van leidinggeven. Het dagelijks bestuur had meer moeten doen om aan deze bezwaren tegemoet te komen. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Uit de gedingstukken komt naar voren dat het dagelijks bestuur over een langere periode diverse pogingen heeft ondernomen om deze bezwaren weg te nemen, waaronder een zestal mediationgesprekken. Appellant heeft er vervolgens blijk van gegeven, onder meer in de
e-mail van 29 april 2010, te volharden in zijn onverzoenlijke opstelling.
4.3.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij aan de oproep voor de uitruk in maart 2011 geen gehoor kon geven vanwege medische beperkingen. Deze beperkingen zijn ontstaan door zijn betrokkenheid bij de Bijlmerramp in 1992. De bedrijfsarts heeft dit ten onrechte niet opgemerkt. Dit betoog kan appellant niet baten, aangezien hij dit betoog niet heeft onderbouwd met gegevens op grond waarvan twijfel aan de conclusies van de bedrijfsarts gerechtvaardigd is. Uit het advies van de bedrijfsarts blijkt overigens dat hij acht heeft geslagen op de klachten van appellant naar aanleiding van de Bijlmerramp.
4.4.
Nu het dagelijks bestuur zich heeft ingespannen om de organisatorische bezwaren bij appellant weg te nemen en van medische belemmeringen om aan het werk te gaan niet gebleken is, mocht appellant worden opgeroepen voor de uitruk in maart 2011. Toen appellant vervolgens geen gehoor gaf aan deze oproep, was de conclusie gerechtvaardigd dat een impasse was ontstaan. Van het dagelijks bestuur kon voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet worden verwacht. Hierbij is van betekenis dat van vrijwilligers van de brandweer onvoorwaardelijke inzet mag worden gevraagd, gelet op het belang dat is gemoeid bij een goed functionerende brandweerorganisatie. Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd appellant ontslag te verlenen op grond van artikel 42, eerste lid, en onder h, van de ABBRR.
4.5.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD