In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2013. De zaak betreft een appellant die in Spanje woont en in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 mei 2012. De Raad had eerder op 11 september 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen om gebreken in het besluit te herstellen. Het Uwv heeft op 30 september 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarover de appellant zijn zienswijze heeft gegeven. De Raad heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met het nieuwe besluit van 30 september 2015 volledig tegemoet is gekomen aan het inhoudelijk bezwaar van de appellant. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen belang meer was bij een beoordeling van het hoger beroep. De Raad heeft tevens geoordeeld dat het Uwv de kosten die de appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt, moet vergoeden. De proceskosten zijn begroot op € 980,- in bezwaar, € 980,- in beroep en € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. De Raad heeft de kosten in bezwaar als samenhangend aangemerkt, omdat de bezwaarschriften gelijktijdig door het Uwv zijn behandeld.
De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2015. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een totaalbedrag van € 3.185,- en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 160,- aan de appellant vergoedt.