ECLI:NL:CRVB:2015:4755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens onduidelijke vermogenspositie en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellanten, die sinds 30 december 1991 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de beroepen van appellanten ongegrond verklaarde. De intrekking van de bijstand is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten, die niet hebben gemeld dat zij een auto op hun naam hadden staan. Dit werd ontdekt tijdens een thematisch onderzoek naar voertuigen van bijstandsgerechtigden. Appellanten hebben een leenovereenkomst overgelegd als bewijs voor de financiering van de auto, maar het college heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat niet kan worden vastgesteld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad concludeert dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand hadden, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 december 2015.