ECLI:NL:CRVB:2015:4755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/1445 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens onduidelijke vermogenspositie en schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellanten, die sinds 30 december 1991 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de beroepen van appellanten ongegrond verklaarde. De intrekking van de bijstand is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten, die niet hebben gemeld dat zij een auto op hun naam hadden staan. Dit werd ontdekt tijdens een thematisch onderzoek naar voertuigen van bijstandsgerechtigden. Appellanten hebben een leenovereenkomst overgelegd als bewijs voor de financiering van de auto, maar het college heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat niet kan worden vastgesteld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad concludeert dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand hadden, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 december 2015.

Uitspraak

14/1445 WWB, 14/1452 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 januari 2014, 13/4195 en 13/4253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Tetteroo, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft
mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van appellanten gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Namens appellanten is verschenen mr. H.G.A.M. Halfers. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 30 december 1991 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In het kader van een thematisch onderzoek naar voertuigen jonger dan drie jaar op naam van bijstandsgerechtigden is op 17 oktober 2012 onder meer naar voren gekomen dat appellant in de periode van 28 juni 2012 tot en met 21 augustus 2012 een Volkswagen Caddy Life met [kentekennummer] (auto) op zijn naam geregistreerd had staan.
1.3.
Bij brief van 17 oktober 2012 zijn appellanten verzocht het aankoopbewijs van de auto te overleggen alsmede deugdelijk bewijs van de wijze van bekostiging van de auto. Appellanten hebben daarop een overeenkomst van lening tussen appellant en zijn [X.] overgelegd (leenovereenkomst), waarin staat dat de broer op 2 februari 2012 aan appellant
€ 15.000,- heeft geleend tegen 0% rente, zonder aflossingsverplichting.
1.4.
Bij brief van 25 oktober 2012 heeft het college de bijstand van appellanten opgeschort en appellanten tot 2 november 2012 gelegenheid gegeven om alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Appellanten hebben niet gereageerd.
1.5.
Bij besluit van 8 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 mei 2013 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 1 november 2012 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door het bezit van de auto niet te melden. De geschatte verkoopwaarde van de auto ligt tussen de € 14.000,- en € 18.000,-. Appellanten hebben onvoldoende gegevens overgelegd over de aanschaf en de verkoop van de auto. De verklaring van appellanten, dat de auto met familieleden is aangeschaft om te exporteren naar Marokko, is niet met objectief verifieerbare gegevens onderbouwd. Hierdoor is het recht op bijstand van appellanten niet vast te stellen.
1.6.
Op 3 december 2012 hebben appellanten zich gemeld voor een nieuwe bijstandsaanvraag. Vervolgens hebben zij op 11 december 2012 de betreffende aanvraag ingediend.
1.7.
Bij besluit van 28 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 mei 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellanten onvoldoende informatie over de aan- en verkoop van de auto hebben verstrekt en de geldstromen met betrekking tot de aan- en verkoop niet inzichtelijk hebben gemaakt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of appellanten voldoende hebben ingeteerd op het vermogen en of zij onder de vrij te laten vermogensgrens uitkomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 1 november 2012, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 8 november 2012, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de aan- en verkoop van de auto niet te melden.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Appellanten stellen dat zij voldoende concrete en verifieerbare gegevens over de aan- en verkoop van de auto hebben verstrekt, waardoor hun recht op bijstand kan worden vastgesteld. Uit de leenovereenkomst blijkt duidelijk dat middelen voor de bekostiging van de aankoop zijn verschaft door middel van een onderhandse lening. Tevens hebben appellanten een verklaring van [Y.] ([Y.]) van 21 december 2013 (verklaring) overgelegd, waaruit blijkt dat [Y.] de auto op 21 augustus 2012 heeft gekocht voor een contant betaald bedrag van € 9.000,-.
4.5.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij wel aan de inlichtingenverplichting hadden voldaan, recht op bijstand hadden gehad. Een aankoopbewijs van de auto ontbreekt, evenals een bewijs van betaling van het aankoopbedrag. Uit de leenovereenkomst wordt niet duidelijk dat het geleende bedrag is bedoeld voor de aanschaf van de auto. In de leenovereenkomst zijn voorts geen concrete afspraken over terugbetaling opgenomen, zodat niet inzichtelijk is of daadwerkelijk sprake is geweest van een lening. Ook is niet gebleken van daadwerkelijke betaling van het geleende bedrag aan appellant of van de terugbetaling hiervan aan de broer van appellant. Uit de verklaring blijkt evenmin van een daadwerkelijke betaling van het daarin genoemde bedrag. Bovendien is de verklaring opgesteld ver na de in het geding zijnde periode en is deze niet verifieerbaar, nu geen nadere persoonsgegevens van [Y.] door appellanten bekend zijn gemaakt. Dat appellanten naar zij stellen geen andere bewijzen over kunnen leggen, omdat zowel de aan- als verkoop van de auto onderhands en contant heeft plaatsgevonden, dient voor hun rekening en risico te blijven. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Bestreden besluit 2
4.6.
De te beoordelen periode loopt van 3 december 2012, de datum waarop appellanten zich voor het aanvragen van bijstand hebben gemeld, tot en met 28 januari 2013, de datum waarop op de aanvraag is beslist.
4.7.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.8.
Appellanten zijn daarin niet geslaagd. De bijstand van appellanten is ingetrokken in verband met hun onduidelijke vermogenspositie als gevolg van de aan- en verkoop van de auto. Appellanten hebben ook met betrekking tot de te beoordelen periode in dat opzicht geen helderheid verschaft over hun vermogenspositie. Zij hebben dan ook niet aangetoond dat sprake was van een wijziging in hun omstandigheden ten opzichte van de situatie bij de intrekking van de bijstand.
4.9.
Uit 4.5 en 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD