ECLI:NL:CRVB:2015:4752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsverlening zelfstandigen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die als zelfstandig ondernemer een kapperszaak exploiteert. Verzoeker had eerder bijstand aangevraagd op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), maar zijn aanvragen werden afgewezen op grond van de niet-levensvatbaarheid van zijn bedrijf. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn verzoek om bijstandsverlening was afgewezen. Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij een voorschot van € 6.500,- vroeg voor achterstallig loon dat hij aan zijn werkneemster verschuldigd is.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend financieel belang. Ondanks dat verzoeker stelt dat hij zijn onderneming moet staken indien hij het achterstallig loon moet uitbetalen, heeft hij niet overtuigend bewijs geleverd dat zijn financiële situatie zo kritiek is dat onmiddellijke actie vereist is. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat verzoeker in staat lijkt te zijn zijn vaste lasten te betalen en dat er geen acute noodsituatie is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens bij het onderbouwen van een spoedeisend belang in bestuursrechtelijke procedures.