Uitspraak
14/1687 WWB, 14/1688 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 februari 2014, 12/2404 en 12/2405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting op 17 november 2015 aan de orde gesteld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 21 april 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. De aanvraag heeft betrekking op gemeentelijke belastingen over 2012 tot een bedrag van € 360,23 en op waterschapsbelasting over 2012 tot een bedrag van € 207,12.
1.2.
Bij besluit van 24 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten afgewezen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren die uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan.
1.3.
Op 29 mei 2012 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) over 2012 tot een bedrag van € 1.353,17, de eigen bijdrage voor opvang in een verpleeghuis over 2012 tot een bedrag van € 60,-, de kosten van medicijnen over 2012 tot een bedrag van € 440,- en de reiskosten over 2011 tot een bedrag van € 552,-.
1.4.
Bij besluit van 14 juni 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag voor deze kosten eveneens afgewezen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de eigen bijdrage Wmo en de eigen bijdrage dagopvang verpleeghuis, appellanten over draagkracht uit inkomen beschikken om deze kosten zelf te betalen. Voor de kosten van medicijnen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt, omdat deze kosten vanuit de basiszorgverzekering worden vergoed. De eerste € 220,- aan kosten vallen onder het eigen risico, waarvoor geen bijzondere bijstand wordt verstrekt omdat dit onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan valt. Voor de reiskosten wordt evenmin bijzondere bijstand verstrekt, omdat appellanten voor deze kosten reeds compensatie hebben gevraagd via de belastingaangifte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. De kosten van gemeentelijke belastingen, waterschapsbelasting, eigen bijdrage Wmo, eigen bijdrage dagopvang verpleeghuis en medicijnen, voor zover deze laatste kosten onder het eigen risico van de basisverzekering vallen, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan. Het college heeft ontoereikend gemotiveerd waarom appellanten voor de reiskosten - bij een onvolledige vergoeding/compensatie door de Belastingdienst - niet voor bijzondere bijstand in aanmerking zouden zijn gekomen. Het enkele feit dat appellanten voor deze kosten compensatie bij de belastingdienst hebben gevraagd, is niet voldoende nu die omstandigheid niet aan bijstandsverlening in de weg staat. Aanleiding wordt gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand te laten nu appellanten niet hebben bestreden dat hun jaarlijkse draagkracht € 3.279,55 bedraagt. Dit betekent dat appellanten over de middelen beschikken om in de reiskosten te kunnen voorzien en dat zij daarom niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand heeft gelaten. De rechtbank had namelijk hun draagkracht opnieuw moeten vaststellen door rekening te houden met de in 2011 gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 552,-.
4.2.
Wat er ook zij van deze stelling, zelfs indien de genoemde reiskosten op het voor de berekening van de draagkracht in aanmerking te nemen inkomen in mindering zouden worden gebracht, dan zou dit niet hebben geleid tot de conclusie dat appellanten niet meer over de middelen hadden beschikt om in deze reiskosten te kunnen voorzien. Daarbij is van belang dat de rechtbank bij haar oordeel om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit 2 in stand te laten, in aanmerking heeft genomen dat appellanten de door het college berekende draagkracht van € 3.279,55 niet hebben betwist. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven.
4.3.
Appellanten hebben in hoger beroep voor het overige volstaan met te verwijzen naar de bij de rechtbank ingediende beroepsgronden. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals onder 2 samengevat weergegeven, en maakt deze tot de zijne.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op deze uitkomst bestaat er geen grond voor een veroordeling tot toekenning van een schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.G. van den Berg