ECLI:NL:CRVB:2015:4734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
13/4979 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onrechtmatige activiteiten met laptops

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 1 maart 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van de regiopolitie dat de appellant zich mogelijk bezig hield met de verkoop van gestolen goederen, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant handelde of bemiddelde bij de verkoop van laptops, waarvoor hij geen melding had gemaakt aan het college, wat een schending van zijn inlichtingenverplichting betekende.

Het college heeft daarop besloten de bijstand van de appellant over een bepaalde periode te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op bijstand, omdat hij geen deugdelijke administratie had bijgehouden van zijn activiteiten en geen objectieve gegevens kon overleggen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij slechts een gering bedrag had verdiend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/4979 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 augustus 2013, 13/1667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Madern. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 maart 1996 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland dat appellant zich bezig heeft gehouden met diefstal dan wel bemiddeling van gestolen goederen, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek en administratief onderzoek verricht en heeft op 13 november 2012 een gesprek met appellant plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van DWI van 21 november 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
1 december 2012 de aan appellant verleende bijstand over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 te herzien (lees: in te trekken) en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.453,80 van appellant terug te vorderen.
1.4.
Bij besluit van 22 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2012 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant handelde dan wel bemiddelde bij de verkoop van laptops. Aangenomen mag worden dat appellant hiervoor een vergoeding heeft ontvangen. Appellant heeft hiervan geen melding gemaakt aan het college waardoor hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Ook heeft hij geen deugdelijke boekhouding overgelegd van zijn activiteiten. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant in de periode in geding heeft gehandeld in of heeft bemiddeld bij de verkoop van laptops en dat hij dit niet heeft gemeld aan het college.
4.2.
Het betoog van appellant dat hij deze activiteiten slechts kort heeft verricht en dat de verkoop van laptops nauwelijks iets heeft opgeleverd, zodat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, slaagt niet. Voor de toepassing van de WWB is immers niet alleen relevant of inkomsten zijn ontvangen, maar ook of op geld waardeerbare activiteiten zijn verricht. Daarvan is in dit geval sprake. Dat appellant, zoals hij ter zitting van de Raad heeft gesteld, slechts gehouden was deze werkzaamheden te melden voor zover de inkomsten daaruit meer zouden bedragen dan € 800,-, heeft appellant niet onderbouwd. Door zijn bemiddelingsactiviteiten en de opbrengst van de verkoop van laptops niet te melden aan het college heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat indien hij de inlichtingenverplichting wel naar behoren zou zijn nagekomen, hij over de periode in geding recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad. Appellant heeft geen administratie bijgehouden van de door hem verrichte werkzaamheden en ook overigens geen objectieve en verifieerbare stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij slechts € 240,- heeft verdiend. Het door de politie ten behoeve van een strafrechtelijke procedure berekende wederrechtelijk door appellant genoten voordeel van € 1.375,-, dat volgens appellant bij de vaststelling van het recht op bijstand in aanmerking kan worden genomen, vindt evenmin steun in objectieve en verifieerbare gegevens.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.G. van den Berg

HD