ECLI:NL:CRVB:2015:4714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/7066 WWB e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op uitkeringsadres

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante, die vanaf 7 september 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante stond ingeschreven op het adres van haar moeder, maar na een melding dat zij niet meer op dat adres woonde, heeft de regionale sociale dienst een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de blokkering van de bijstand per 1 september 2013 en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per 10 september 2013. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante op 15 oktober 2013 is verhuisd naar Aken en dat de te beoordelen periode van 10 september 2013 tot 15 oktober 2013 loopt. De Raad oordeelt dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting geen concrete gegevens heeft verstrekt over haar verblijfplaats in deze periode. Hierdoor kon het dagelijks bestuur niet vaststellen of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met B. Fotchind als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2015.

Uitspraak

14/7066 WWB, 14/7067 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 november 2014, 14/517 en 14/1448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Duitsland (appellante)
het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Namens appellante is verschenen mr. Nadaud. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door K.E.A. Lindelauf.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 7 september 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij stond ingeschreven op het adres van haar moeder, [uitkeringsadres] te [V.] (uitkeringsadres), waar zij met haar dochters inwoonde.
1.2.
Na een telefonische melding van de gemachtigde van appellante op 16 september 2013 dat zij niet meer thuis woont, hebben sociaal rechercheurs van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland op 17 september 2013 telefonisch contact gehad met appellante. Desgevraagd heeft zij verklaard dat zij in Aken is, niet meer in de woning op het uitkeringsadres kan en niet wil vertellen waar en bij wie zij op dat moment verblijft. Naar aanleiding hiervan hebben de sociaal rechercheurs een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Hangende het onderzoek heeft het dagelijks bestuur de betaling van de bijstand per 1 september 2013 geblokkeerd. In het kader van het onderzoek hebben de sociaal rechercheurs een huisbezoek aan het uitkeringsadres afgelegd en gesproken met de moeder van appellante. Daarnaast hebben zij waarnemingen gedaan in de omgeving van het uitkeringsadres. Op een uitnodiging om op het kantoor van de sociale dienst te verschijnen heeft appellante niet gereageerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 oktober 2013.
1.3.
Bij besluit van 26 november 2013 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen de blokkering van de bijstand gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanvangsdatum van de blokkering gesteld op 10 september 2013. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante eerst vanaf die datum feitelijk geen verblijfplaats meer had op het uitkeringsadres.
1.4.
Bij besluit van 27 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 april 2014 (bestreden besluit 2), heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante met ingang van
10 september 2013 ingetrokken. De besluitvorming berust op de overweging dat appellante onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt over haar feitelijke woon- en verblijfplaats en dat de feitelijke woonplaats vanaf 10 september 2013 niet meer kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat zij in de periode tussen 10 september 2013 en 15 oktober 2013 op verschillende plekken heeft verbleven. Appellante heeft onderdak gevonden bij bekenden, op straat en in een door haar gehuurde garage. Appellante is van mening dat zij voldaan heeft aan haar inlichtingenverplichting.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op 15 oktober 2013 is verhuisd naar Aken. De te beoordelen periode loopt dan ook van 10 september 2013 tot 15 oktober 2013.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Appellante heeft op 17 september 2013 telefonisch verklaard dat zij op dat moment in de stad Aken was, maar zij wilde de sociale recherche niet vertellen waar en bij wie zij verbleef. Ook daarna heeft appellante geen duidelijkheid verschaft over haar feitelijke verblijfplaats. Zij heeft steeds wisselende en niet onderbouwde verklaringen gegeven over haar verblijfplaats. Zo heeft zij in het bezwaarschrift verklaard dat zij vanaf 10 september 2013 in de gemeente [V.] en elders heeft gezworven, bij de hoorzitting dat zij bij een vriendin in [V.] heeft verbleven, in het beroepschrift dat zij bij kennissen en op straat in [V.] heeft geslapen en gezworven, terwijl ter zitting van de rechtbank de gemachtigde namens appellante heeft verklaard dat zij in een garage heeft geslapen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat appellante in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting geen concrete gegevens heeft verstrekt over waar zij in de te beoordelen periode daadwerkelijk heeft verbleven als gevolg waarvan het dagelijks bestuur niet meer kon vaststellen of en, zo ja, in welke mate appellante in die periode verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB. Het dagelijks bestuur heeft dan ook op juiste gronden de bijstand van appellante over de te beoordelen periode ingetrokken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Fotchind

HD