ECLI:NL:CRVB:2015:4710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/5472 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een bijstandsaanvraag op basis van onvoldoende gegevens

In deze zaak heeft appellant op 9 oktober 2013 bij het Uwv Werkbedrijf Leiden een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft appellant verzocht om bankafschriften en andere financiële gegevens te overleggen. Appellant is echter niet verschenen op de gesprekken en heeft de gevraagde gegevens niet tijdig ingeleverd. Hierdoor heeft het college de aanvraag op 19 november 2013 buiten behandeling gesteld, wat later door de rechtbank is bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door blokkering van zijn bankrekeningen niet in staat was om de bankafschriften te verkrijgen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken. De Raad heeft bevestigd dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de benodigde informatie heeft aangeleverd. De uitspraak van de rechtbank is derhalve bevestigd.

Uitspraak

14/5472 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 augustus 2014, 14/2957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 9 oktober 2013 bij het Uwv Werkbedrijf Leiden gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op het aanvraagformulier heeft appellant melding gemaakt van twee op zijn naam staande bankrekeningen bij de
ABN AMRO. In het kader van de afhandeling van deze aanvraag heeft het college appellant bij brief van 24 oktober 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 5 november 2013. Daarbij heeft het college appellant verzocht een aantal stukken mee te brengen, waaronder bankafschriften over de periode van 1 januari 2013 tot 24 oktober 2013 van de op naam van appellant staande bankrekeningen en een eindbalans en winst- en verliesrekening in verband met de beëindiging van zijn bedrijf. Appellant is zonder bericht niet op het gesprek verschenen.
1.2.
Bij brief van 6 november 2013 heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld de gevraagde stukken alsnog in te leveren tijdens een gesprek op 13 november 2013. Daarbij heeft het college appellant meegedeeld dat het te laat, niet of niet volledig verstrekken van de gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet verder zal worden behandeld. Appellant is op het gesprek van 13 november 2013 verschenen, maar heeft daarbij de onder 1.1 genoemde gegevens niet overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 19 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant heeft verzuimd binnen de hersteltermijn alle gevraagde gegevens te verstrekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft mogen maken. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld, met verwijzing naar vaste rechtspraak, dat geen betekenis toekomt aan de door appellant op 9 juli 2014 overgelegde bankafschriften van zijn privérekening bij ABN AMRO eindigend op 605.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet ter discussie staat dat de gevraagde gegevens van belang zijn om het recht op bijstand vast te stellen en dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn de gevraagde bankafschriften over de periode van 1 januari 2013 tot 24 oktober 2013 en de eindbalans en winst- en verliesrekening heeft overgelegd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college appellant met de geboden termijn voldoende tijd heeft gegeven om de noodzakelijke gegevens te verstrekken. Daarbij komt dat het college appellant al eerder om deze gegevens heeft verzocht. Voorts is niet gebleken dat appellant voor afloop van de termijn aan het college kenbaar heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was de nog ontbrekende gegevens te verstrekken of dat hij om uitstel heeft verzocht.
4.4.
Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, door blokkering van zijn bankrekeningen niet beschikte over een mogelijkheid om bankafschriften via internet te verkrijgen heeft hij niet aannemelijk gemaakt en dat hij kosten diende te maken ter verkrijging van de gevraagde bankafschriften, is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant komt. De rechtbank heeft ten slotte terecht overwogen dat het college niet gehouden was appellant te attenderen op de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van het opvragen van de bankafschriften.
4.5.
Geen aanleiding bestaat om het verzoek van appellant te honoreren de zaak enkele weken aan te houden teneinde een daartoe bereid gevonden boekhouder zijn administratie op orde te laten brengen, waarna de nog ontbrekende stukken kunnen worden overgelegd. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5267) brengt de aard en inhoud van een primair besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand, immers met zich dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Fotchind

HD