In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege lichamelijke en psychische klachten die al bestonden voor zijn 17e levensjaar. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd, waarbij hij stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat zijn psychische en lichamelijke toestand onvoldoende was meegewogen. Hij heeft medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om te twijfelen aan de juistheid van het medische standpunt van het Uwv.
De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant passend waren, gezien zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. De Raad veroordeelde het Uwv wel in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.987,58 bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 166,- aan appellant moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 december 2015.