ECLI:NL:CRVB:2015:470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-4160 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen voor nieuwe woning zonder bijzondere sociale redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 2004 samenwoonde met een partner en twee kinderen had, verzocht om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen voor zijn nieuwe huurwoning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er volgens hen geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de kosten noodzakelijk maakten. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de kosten waarvoor de appellant bijstand vroeg, weliswaar noodzakelijk waren, maar dat deze niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij met spoed een woning moest vinden om te voorkomen dat zijn kinderen in een pleeggezin geplaatst zouden worden. Bovendien had de appellant in de periode voor zijn verhuizing een Wajong-uitkering ontvangen, wat erop wijst dat hij in staat was om te reserveren voor de verhuizing. De Raad concludeerde dat het ontbreken van reserveringscapaciteit door schulden geen bijzondere omstandigheid vormde die recht gaf op bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4160 WWB
Datum uitspraak: 17 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 juni 2013, 13/883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 16 december 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft vanaf 2004 samengewoond met [naam] (H). Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. Appellant en H zijn in december 2011 uit elkaar gegaan, waarna appellant bij een vriend is gaan wonen. Op 24 oktober 2012 heeft appellant een eigen huurwoning toegewezen gekregen.
1.2.
Op 3 december 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen voor zijn nieuwe woning.
1.3.
Bij besluit van 12 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
12 februari 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, omdat appellant zijn verhuizing en de daarmee samenhangende kosten had kunnen voorzien en hiervoor had kunnen reserveren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn. In geschil is uitsluitend of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Als nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden voert het college het in paragraaf 9.5.9 van de werkvoorschriften neergelegde beleid dat voor de kosten voor een verhuizing en woninginrichting bijstand kan worden verstrekt wanneer sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is.
4.3.
De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van bijzondere sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken als bedoeld in 4.2. Appellant heeft zijn stelling dat hij met spoed op zoek moest gaan naar een eigen woning om te voorkomen dat zijn kinderen in een pleeggezin zouden worden geplaatst na een crisis uithuisplaatsing op 7 mei 2012, niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het hem in de periode voorafgaand aan de verhuizing (geheel) aan reserveringscapaciteit heeft ontbroken, nu hij in die periode een Wajong-uitkering ontving van € 938,95 netto per maand. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
4.4.
Uit 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) O.P.L. Hovens

HD