ECLI:NL:CRVB:2015:4687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
14/2458 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 9 december 2010 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv stelde bij besluit van 6 november 2012 vast dat appellant met ingang van 6 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant goed waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2012.

Appellant betwistte in hoger beroep de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheidsdatum eerder was dan 9 december 2010. Hij verwees naar een brief van zijn huisarts, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende bewijs bood voor zijn stelling. De rechtbank concludeerde dat de FML adequaat was en dat de geselecteerde functies, met uitzondering van de functie van parkeercontroleur, passend waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische rapportages en de rol van de betrokkene in het aantonen van onjuistheden in deze rapportages. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/2458 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 april 2014, 13/2454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2015. Appellant is verschenen met bijstand van E. Weijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 9 december 2010 vanuit een werkloosheidssituatie wegens lichamelijke en psychische klachten ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 6 december 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 2 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant voert in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is verricht. Hij stelt zich op het standpunt dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag eerder is dan 9 december 2010. Daarvoor verwijst appellant naar de ter zitting van de rechtbank overgelegde brief van huisarts M. de Bruyn van 29 mei 2009. Verder voert appellant aan dat zijn psychische (thans PTSS, posttraumatisch stresssyndroom) en lichamelijke klachten (hart-, oog-en longklachten) zijn onderschat waardoor in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) te weinig beperkingen zijn aangenomen. Ter ondersteuning daarvan verwijst appellant naar diverse medische stukken. De voor appellant geselecteerde functies zijn gelet op zijn beperkingen te belastend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De rechtbank heeft afdoende besproken dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, is door appellant niet onderbouwd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant goed zijn weergegeven in de FML van 12 oktober 2012. De brief van huisarts De Bruyn van
29 mei 2009 waarin de huisarts schrijft dat appellant sinds 11 mei 2009 “in de Ziektewet” zat onder druk van zijn werkgever biedt onvoldoende aanknopingspunten om van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 9 december 2010 uit te gaan. Daarbij is van belang dat ter zitting is vastgesteld dat de inhoud van deze brief is ontleend aan een mededeling van appellant zelf, zodat aan deze brief niet die waarde toegekend kan worden die appellant wenst. Voorts heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts van 12 oktober 2012 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2013. Uit deze rapporten blijkt dat rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant, waarvoor in de rubrieken 1 en 2 van de FML, persoonlijk en sociaal functioneren, beperkingen zijn opgenomen. Appellant heeft zijn in hoger beroep ingenomen stelling dat hij ten tijde van de in deze zaak in geding zijnde datum,
6 december 2012, psychisch meer beperkt is door onder andere een PTSS niet met medische gegevens onderbouwd. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat wegens het medicijn tramadol op 6 december 2012 een beperking in de FML aangewezen was. Ten aanzien van de lichamelijke klachten heeft appellant met de door hem in hoger beroep overgelegde medische gegevens weliswaar aannemelijk gemaakt dat deze rond de in deze zaak in geding zijnde datum aanwezig waren, maar uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat gelet op de hart-, oog-en longklachten onvoldoende beperkingen in de FML zijn aangenomen. Appellant heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het resultaat van de medische beoordeling onjuist was.
4.4.
Appellant wordt gevolgd in zijn standpunt dat de functie van parkeercontroleur parkeergarage (SBC-code 342022) niet passend voor hem is, gelet op de in die functie voorkomende arbeidsbelasting van conflicthantering en de voor appellant in de FML opgenomen beperking op dit punt. Voorts is, blijkens het verhandelde ter zitting bij de rechtbank, niet na te gaan of de functie van routechauffeur (SBC-code 282101) geschikt is voor appellant, nu een toelichting op de punten van de functiebelasting waarbij een eventuele overschrijding van de belastbaarheid aan de orde is, ontbreekt. Dit betekent dat de resterende voor appellant geselecteerde functies van magazijn, expeditiemedewerker
(SBC-code 111220), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en medewerker assemblage (SBC-code 271130) aan de schatting ten grondslag komen te liggen. Uitgaande van de juistheid van de FML, hebben de arbeidsdeskundige en de arbeidskundige bezwaar en beroep in hun rapporten van 5 november 2012 en 12 juni 2013 inzichtelijk beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan deze functies. Nu in de FML geen beperking is opgenomen voor het medicijngebruik van tramadol, is er ook geen grond om deze functies om die reden ongeschikt te achten. Appellant is op basis van deze functies nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt. Hoewel het bestreden besluit met deze wijziging lijdt aan een motiveringsgebrek, is niet gebleken dat appellant hierdoor in zijn belangen is geschaad. Daarom wordt dit verzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd.
4.5.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM