ECLI:NL:CRVB:2015:4655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- L.H.J. van Haarlem
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die in hoger beroep ging tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 september 2012. Dit besluit stelde vast dat appellante met ingang van 17 oktober 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante stelde dat het Uwv haar beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist had vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het verzekeringsgeneeskundig oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, deugdelijk bevond. De Raad concludeerde dat er in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trokken. De geselecteerde functies werden als medisch passend beoordeeld, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening hadden gehouden met de pijnklachten van appellante en dat er geen medische redenen waren om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA, waarbij de medische onderbouwing van de conclusies van de verzekeringsartsen cruciaal is. De Centrale Raad van Beroep heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 27 november 2015.