ECLI:NL:CRVB:2015:4655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/5483 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
  • L.H.J. van Haarlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die in hoger beroep ging tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 september 2012. Dit besluit stelde vast dat appellante met ingang van 17 oktober 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante stelde dat het Uwv haar beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist had vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het verzekeringsgeneeskundig oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, deugdelijk bevond. De Raad concludeerde dat er in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trokken. De geselecteerde functies werden als medisch passend beoordeeld, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening hadden gehouden met de pijnklachten van appellante en dat er geen medische redenen waren om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA, waarbij de medische onderbouwing van de conclusies van de verzekeringsartsen cruciaal is. De Centrale Raad van Beroep heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 27 november 2015.

Uitspraak

14/5483 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 augustus 2014, 13/239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.V. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadien nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2015. Van de zijde van appellante is, met kennisgeving, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 10 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 17 oktober 2012 geen recht op uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontstaat op de grond dat appellante met ingang van die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is daarbij vastgesteld op 10,64%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
15 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het besluit van 10 september 2012 en het bestreden besluit berusten op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist heeft vastgesteld. Voorts heeft zij betoogd dat zij gezien die beperkingen de voorbeeldfuncties die voor haar zijn geduid ter bepaling van haar verdienvermogen niet kan uitoefenen omdat die functies haar belastbaarheid te boven gaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid het verzekeringsgeneeskundig oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt deugdelijk bevonden. Zij heeft daarbij gewezen op de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 16 augustus 2012 onderscheidenlijk 4 januari 2013.
4.2.
Appellante beschikt volgens de verzekeringsarts, wiens rapport aan het besluit van
10 september 2012 ten grondslag ligt, over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Haar beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn door de verzekeringsarts weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In deze FML zijn beperkingen opgenomen voor zware fysieke arbeid en werk onder hoge tijdsdruk. Appellante is volgens deze verzekeringsarts minder beperkt dan zij meent te zijn, nu de verzekeringsarts voor de verdergaande beperkingen als door appellante geclaimd geen medische onderbouwing heeft gevonden.
4.3.
Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, bevat een deugdelijk gemotiveerde reactie op de bezwaren van medische aard die appellante heeft aangevoerd tegen het oordeel van de verzekeringsarts over haar belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. In de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de behandelend revalidatiearts, de behandelend fysiotherapeut en een verslag van Condite, advies bij ziekteverzuim, bij zijn beoordeling betrokken. De behandelend artsen hebben bij appellante geen pathologie ter verklaring van haar klachten vastgesteld. De afwijkingen die te zien zijn op de in 2009 gemaakte MRI van de nek zijn geen verklaring voor de klachten van appellante aan de nek en armen. Bij zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts een verhoogde spierspanning gevonden in de nek, schouders en lage onderrug. Maar er zijn geen duidelijke objectiveerbare bewegingsbeperkingen noch is er krachtverlies aan de armen en benen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is, ondanks het ontbreken van ernstige pathologie, voldoende rekening gehouden met de pijnklachten van appellante. In het bijzonder heeft deze verzekeringsarts naar aanleiding van een vraag van de rechtbank in een rapport van 24 februari 2014 voldoende toegelicht waarom geen beperking is aangenomen op het onderdeel 4.17 “hoofdbewegingen maken”. Ook in hoger beroep heeft appellante geen gegevens van medische aard overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de deugdelijk onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 september 2012 en in het Resultaat functiebeoordeling is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de haar voorgehouden voorbeeldfuncties. De belasting van die functies is in overeenstemming met appellantes verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. In bezwaar zijn de bevindingen van de arbeidsdeskundige en de daaraan verbonden conclusie onderschreven door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in diens rapport van 15 januari 2013. Uit de door appellante verstrekte informatie van zijn behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van L.H.J van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) L.H.J van Haarlem

AP