ECLI:NL:CRVB:2015:465

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
14-1485 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar en verzoeken van een ambtenaar bij het Ministerie van Defensie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een voormalige ambtenaar bij het Ministerie van Defensie, tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante was tot 1 januari 2011 in dienst en kreeg eervol ontslag vanwege een reorganisatie. In 2012 diende zij een bezwaar in tegen een brief van de minister, waarin deze reageerde op vragen van appellante over de bevordering van een collega en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Appellante stelde hiertegen hoger beroep in, geregistreerd onder nummer 14/1485.

Daarnaast diende appellante meerdere verzoeken in, waaronder een verzoek om tijdige beslissing op haar eerdere bezwaren en aanvragen, die ook niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante onredelijk laat beroep had ingesteld, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van haar verzoeken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd gesteld dat de minister niet verplicht was om op de vragen van appellante te beslissen, aangezien deze geen besluiten waren in de zin van de Awb. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de tijdsverloop tussen de verzoeken en de ingediende beroepen te lang was, waardoor de beroepen niet ontvankelijk waren.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor veroordeling was.

Uitspraak

14/1485 AW, 14/1486 AW, 14/1487 AW, 14/1488 AW
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 januari 2014, 12/2724, 13/183, 13/217, 13/877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. van Breet hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Verkroost en A.P. Swerissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 1 januari 2011 in ambtelijke dienst bij het Ministerie van Defensie. Per 1 januari 2011 is appellante eervol ontslag als gevolg van reorganisatie verleend.
1.2.
Bij bestreden besluit van 1 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen de brief van 16 augustus 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de brief van 16 augustus 2012, waarin hij een reactie heeft gegeven op door appellante gestelde vragen ten aanzien van de bevordering van een collega en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel, geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Het hoger beroep is geregistreerd onder nummer 14/1485.
1.3.
Daarnaast heeft appellante bij brief van 25 januari 2013 rechtstreeks beroep ingesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek van 27 juli 2012 om, naar aanleiding van door appellante bij schrijven van 7 maart 2007 kenbaar gemaakte bedenkingen tegen het voornemen tot plaatsing, een besluit te nemen. Het hoger beroep is geregistreerd onder nummer 14/1486.
1.4.
Voorts heeft appellante bij voornoemde brief van 25 januari 2013 rechtstreeks beroep ingesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek van
14 september 2012 om binnen acht weken het schrijven inzake de voorgenomen plannen omtrent het ontwikkeltraject te doen toekomen. Het hoger beroep is geregistreerd onder nummer 14/1487.
1.5.
Verder heeft appellante bij brief van 2 mei 2013 rechtstreeks beroep ingesteld vanwege het niet nemen van een beslissing op een door appellante op 3 november 2003 ingediend bezwaarschrift tegen het aan haar op 24 september 2003 toegezonden functie informatie formulier van medewerker PZ. Het hoger beroep is geregistreerd onder nummer 14/1488.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de rechtstreekse beroepen als genoemd in 1.3 tot en met 1.5 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellante heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
bestreden besluit - 14/1485
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3,
eerste lid, van de Awb omdat in deze brief aan haar voor het eerst kenbaar is gemaakt waarom zij niet met ingang van 13 oktober 2005, zijnde de start van het ontwikkeltraject, is bevorderd. De Raad volgt appellante niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de brief van 16 augustus 2012 niet anders gelezen kan worden als een reactie op het verzoek van appellante om informatie. Deze brief informeert appellante en beoogt geen wijziging aan te brengen in de rechtsverhouding tussen appellante en de minister. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
14/1486
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij tot februari 2012 in de veronderstelling verkeerde dat de minister op de bij brief van 7 maart 2007 ingediende bedenkingen zou beslissen. Daargelaten of de brief van 7 maart 2007 kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift in de zin van de Awb, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante door eerst op
25 januari 2013 een beroep tegen het niet tijdig beslissen in te dienen het beroep onredelijk laat is. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht met toepassing van artikel 6:12,
vierde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Dat, zoals appellante nog heeft betoogd, de minister de indruk heeft gewekt dat een beslissing zou worden afgegeven, doet niet af aan het feit dat tussen de brief van appellante van 7 maart 2007 en het beroep tegen het niet tijdig beslissen van 25 januari 2013 bijna zes jaar is verstreken. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
14/1487
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat haar verzoek van 14 september 2012 moet worden aangemerkt als een aanvraag. De voorwaarden rondom het ontwikkeltraject zijn nooit schriftelijk vastgelegd, zodat voor haar onduidelijk was of zij aan de voorwaarden voor bevordering voldeed. De Raad volgt appellante niet. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 14 september 2012 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb, zodat dit buiten de reikwijdte van de Awb valt. Het beroep is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
14/1488
4.4.
Appellante heeft betoogd dat zij vele verzoeken heeft gedaan en dat van de zijde van de minister een toezegging is gedaan dat op haar bezwaar van 3 november 2003 zou worden beslist. Eerst met de brief van 6 februari 2012 werd haar duidelijk dat niet meer op haar bezwaar zou worden beslist, zodat haar beroep niet onredelijk laat is ingediend. De Raad volgt appellante niet. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante door eerst op
6 mei 2013 beroep tegen het niet tijdig beslissen in te stellen op een bezwaarschrift van
3 november 2003, het beroep onredelijk laat is. Dat appellante, op basis van gedane toezeggingen dat op het bezwaar zou worden beslist, niet eerder beroep heeft ingesteld, leidt, gegeven het tijdsverloop van bijna tien jaar, in dit geval niet tot een andere conclusie. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht met toepassing van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
Tot slot
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD