ECLI:NL:CRVB:2015:4611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14-6169 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de invloed van andere inkomsten op de AOR-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1931 in het voormalig Nederlands-Indië, was bij besluit van 2 oktober 2013 aangemerkt als oorlogsslachtoffer en kreeg een invaliditeitsuitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) met ingang van 1 oktober 2012. Echter, bij besluit van 20 januari 2014 werd aan appellant meegedeeld dat zijn AOR-uitkering niet tot uitbetaling zou komen, omdat zijn overige inkomsten, waaronder pensioenaanspraken van het ABP en SPF-beheer, hoger waren dan de AOR-uitkering. Dit besluit werd bestreden door appellant, die vond dat het onredelijk was dat zijn neveninkomsten in mindering werden gebracht op de AOR-uitkering, gezien de omstandigheden van zijn oorlogsleed.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat artikel 21 van de AOR dwingend voorschrijft dat andere inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de AOR-uitkering. De Raad benadrukte dat deze regeling inkomensafhankelijk is en niet bedoeld is als compensatie voor het ondervonden leed. De argumenten van appellant werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6169 AOR
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
(Stb. 2014, 583), is in deze zaak de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de plaats getreden van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de - voormalige - CAOR verstaan.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 oktober 2014, kenmerk 0004462/CAOR (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1931 in het toenmalig Nederlands-Indië, is bij besluit van 2 oktober 2013 aangemerkt als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Met ingang van 1 oktober 2012 is hij in aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering berekend naar een uitkeringspercentage van 10. Daarbij is vermeld dat op de invaliditeitsuitkering de voorgeschreven kortingen in verband met andere inkomsten dienen te worden toegepast.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder aan appellant meegedeeld dat de
AOR-uitkering vanaf de datum van toekenning, zijnde 1 oktober 2012, niet tot uitbetaling komt. Als reden is vermeld dat de op de uitkering te korten overige inkomsten, te weten de pensioenaanspraken van het ABP en SPF-beheer, hoger zijn dan zijn AOR-uitkering. Bovendien dient nog een korting te worden toegepast in verband met het AOW-pensioen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 21 van de AOR is dwingend geregeld dat de door de uitkeringsgerechtigde uit andere hoofde genoten inkomsten op de AOR-uitkering in mindering dienen te worden gebracht. Deze dwingende bepaling betekent dat verweerder hiervan niet kan afwijken.
2.2.
Dat appellant uit andere regelingen pensioeninkomsten heeft die op de AOR-uitkering in mindering moeten worden gebracht, hetgeen leidt tot een nihilstelling van de AOR-uitkering, wordt feitelijk door hem niet bestreden. Appellant heeft betoogd dat hij het onredelijk vindt dat op een invaliditeitsuitkering als deze, een gevolg van het oorlogsleed tijdens de Japanse bezetting en in de latere Bersiap-periode, zijn neveninkomsten in mindering worden gebracht. Dit betoog treft geen doel. Zoals aangegeven onder 2.1 is verweerder gehouden de overige inkomsten van appellant op zijn AOR-uitkering in mindering te brengen. Met deze korting is zeker niet beoogd afbreuk te doen aan het leed dat appellant tijdens de oorlogsjaren heeft ondervonden. Verweerder heeft nu eenmaal geen andere mogelijkheid dan de overige inkomsten ook daadwerkelijk te korten. De AOR is in zijn aard een arbeidsongeschiktheidsregeling die niet voorziet in een compensatie voor het ondervonden leed, maar inkomensafhankelijk en inkomensaanvullend is. Deze regeling biedt geen mogelijkheid om rekening te houden met de door appellant aangevoerde omstandigheden. Dat verweerder in het toekenningsbesluit van 2 oktober 2013 de AOR-uitkering omschrijft als een invaliditeitsuitkering maakt dit niet anders.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD