ECLI:NL:CRVB:2015:4551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/5250 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van vermogen na schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die op 5 april 2012 betrokken was bij een verkeersongeval, ontving van de Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. een schadevergoeding van in totaal € 40.000,-. Van deze schadevergoeding ontving hij een voorschot van € 25.000,- en de resterende € 15.000,- op 14 augustus 2013. Op 29 mei 2013 heeft de appellant een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet alle gevraagde gegevens over de schadevergoeding tijdig had overgelegd.

Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 10 oktober 2013 bijstand toegekend, maar hield daarbij rekening met de schadevergoeding van € 15.000,-. Het college verklaarde op 14 november 2013 het bezwaar tegen het eerdere besluit ongegrond en trok het besluit van 14 november 2013 in, waarbij de aanvraag voor bijstand voor de periode tot 12 september 2013 werd afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen het besluit van 14 november 2013 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat de appellant niet had onderbouwd welk deel van de schadevergoeding betrekking had op materiële schade.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat de appellant geen nieuwe redenen had aangedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5250 WWB
Datum uitspraak: 15 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 juli 2014, 13/9875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 5 april 2012 een verkeersongeval gehad. In verband met de schade die appellant als gevolg daarvan heeft geleden, heeft de Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (Nationale Nederlanden) appellant een schadevergoeding toegekend van in totaal € 40.000,-. Nationale Nederlanden heeft over de periode van 5 april 2012 tot en met 13 augustus 2013 een voorschot betaald van € 25.000,-. Op 14 augustus 2013 heeft appellant de resterende € 15.000,- ontvangen.
1.2.
Appellant heeft zich op 29 mei 2013 gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 29 juni 2013 heeft appellant daartoe een aanvraag ingediend. Op 1 juli 2013 heeft appellant melding gedaan van zijn ongeval en de ontvangen schadevergoeding. Naar aanleiding van deze mededeling heeft het college gegevens opgevraagd bij appellant.
1.3.
Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat hij niet alle gevraagde gegevens over de schadevergoeding van Nationale Nederlanden binnen de hem gestelde termijn heeft overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het college appellant met ingang van 12 september 2013 bijstand toegekend. Bij de toekenning heeft het college voor de vaststelling van het vermogen rekening gehouden met € 15.000,- schadevergoeding, waarover appellant op
13 augustus 2013 de beschikking had gekregen, en de schulden die appellant op dat moment had.
1.5.
Het college heeft op 14 november 2013 het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2013 ongegrond verklaard. Bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 14 november 2013 ingetrokken, het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2013 gegrond verklaard en de aanvraag van appellant om bijstand, voor zover deze betrekking heeft op de periode tot 12 september 2013, afgewezen op de grond dat appellant in verband met vermogen tot een bedrag van € 25.000,- moest interen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
14 november 2013 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant de aan hem geboden mogelijkheid om met nadere stukken te onderbouwen welk deel van de schadevergoeding ziet op materiële schade (inkomensderving) en welk deel op immateriële schade, onbenut heeft gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij gebreke van deze informatie het college op goede gronden heeft besloten dat appellant, gelet op de door hem ontvangen schadevergoeding van € 25.000,- tot 12 september 2013 geen recht had op bijstand.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft betoogd dat niet de gehele schadevergoeding als vermogen in aanmerking had mogen worden genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaïne

HD