ECLI:NL:CRVB:2015:4548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/3745 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen voor samenwonende pensioengerechtigde en de voorwaarden voor gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante ontving sinds 1 januari 2008 ouderdomspensioen voor een alleenstaande pensioengerechtigde op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het pensioen van appellante herzien naar dat van een samenwonende pensioengerechtigde, omdat zij een huurder in haar woning had. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat er geen sprake was van wederzijdse zorg en dat de financiële verwevenheid te beperkt was om te concluderen tot een gezamenlijke huishouding.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar huurder, F, weliswaar in dezelfde woning wonen, maar dat er onvoldoende bewijs is voor de aanwezigheid van wederzijdse zorg. De Raad heeft de Svb de last opgelegd om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor herziening van het pensioen is voldaan. De Raad concludeert dat de Svb niet voldoende feiten heeft aangetoond die wijzen op een gezamenlijke huishouding, en dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet correct was. De Raad heeft het besluit van de Svb vernietigd en bepaald dat appellante recht heeft op ouderdomspensioen voor een alleenstaande pensioengerechtigde vanaf 1 december 2013. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/3745 AOW
Datum uitspraak: 15 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2014, 14/816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 januari 2008 ouderdomspensioen voor een alleenstaande pensioengerechtigde ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante woont op het adres [uitkeringsadres] in [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Met ingang van 9 september 2004 huurt [naam F] (F) bij appellante de bovenverdieping. Op 12 december 2005 is daartoe een huurovereenkomst opgemaakt. F heeft tot 1 december 2013 € 210,- per maand betaald. Met ingang van 1 december 2013 heeft appellante de huur verhoogd naar € 450,- per maand.
1.3.
Appellante heeft tijdig melding gemaakt bij de Svb van het feit dat F bij haar een verdieping huurt. In de jaren 2009 tot en met 2012 hebben heronderzoeken van de kant van de Svb niet geleid tot wijziging van het ouderdomspensioen van appellante.
1.4.
Op 4 januari 2013 heeft appellante bij de Svb gemeld dat F in het ziekenhuis is opgenomen en bij terugkeer in de woonkamer zal komen te liggen. Tevens vermeldt zij dat zij de volledige beschikking over de auto van F heeft gekregen, omdat F niet meer mag autorijden. De melding van appellante leidde vooralsnog niet tot een wijziging van haar ouderdomspensioen. De Svb zou na ongeveer zes maanden een hercontrole uitvoeren naar de woon- en leefsituatie van appellante.
1.5.
Op 5 november 2013 hebben medewerkers van de Svb een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Bij die gelegenheid heeft appellante samen met de medewerkers een “Formulier gezamenlijk huishouden” ingevuld.
1.6.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 18 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 januari 2014 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellante met ingang van 1 december 2013 te herzien naar een pensioen voor een samenwonende pensioengerechtigde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Mede gelet op het verhandelde ter zitting komt het hoger beroep van appellante in de kern hierop neer dat de financiële verwevenheid en de wederzijdse zorg te beperkt zijn om te kunnen concluderen tot een gezamenlijke huishouding. Daarbij komt dat onvoldoende sprake is van wederkerigheid in de zorg. De huidige situatie bestaat al sinds jaren en is nooit aanleiding geweest tot wijziging van het ouderdomspensioen van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot herziening van het ouderdomspensioen van appellante is een voor haar belastend besluit, zodat het aan de Svb is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening met ingang van 1 december 2013 is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.2.
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in de dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante en F hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning op het uitkeringsadres, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.5.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.6.
Appellante heeft terecht aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen van de Svb onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat tussen haar en F ten tijde in geding sprake was van wederzijdse zorg als in 4.5 bedoeld. Naast het delen van de woonlasten door middel van het betalen van een maandelijks bedrag daarvoor door F is slechts in zeer geringe mate sprake van financiële verstrengeling. Alleen ter zake van de auto van F, die met ingang van 6 februari 2013 op naam staat van appellante en waarvoor zij de brandstof betaalt, betaalt F de verzekering en de wegenbelasting. Bovendien blijkt uit de onderzoeksbevindingen niet van andere feiten of omstandigheden die voldoende zijn om aan te nemen dat appellante en F voorzien in elkaars zorg. F beschikt over een eigen kamer met televisie, kookgelegenheid, slaapkamer en badkamer. De thuiszorg verleent zorg aan F (verschonen katheter, douchen, uit- en aankleden). Appellante en F gebruiken niet samen de maaltijd. F maakt veelal gebruik van magnetronmaaltijden, die hij zelf opwarmt. De was van F wordt gedaan door een vriendin. Appellante rijdt F in een voorkomend geval naar afspraken met een arts. Voor enige zorg van F voor appellante bieden de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten. F bemoeit zich op geen enkele wijze met het huishouden van appellante en kan dat ook niet gelet op het feit dat hij aan vasculaire dementie lijdt en diverse tia’s heeft gehad. Onder deze omstandigheden, en gelet op het feit dat de huurprijs per 1 december 2013 is verhoogd naar € 450,-, kan evenmin worden geoordeeld dat in de situatie van appellante en F de grens wordt overschreden van wat in een commerciële relatie gebruikelijk is.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het bestreden besluit op onvoldoende feitelijke grondslag berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens ziet de Raad aanleiding om het besluit van 18 november 2013 te herroepen. Dit betekent dat appellante vanaf 1 december 2013 recht heeft op ouderdomspensioen voor een alleenstaande pensioengerechtigde.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 januari 2014;
- herroept het besluit van 18 november 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde besluit van 7 januari 2014;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-;
- bepaalt dat het college het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C. Moustaïne
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD