ECLI:NL:CRVB:2015:4548
Centrale Raad van Beroep
Herziening van ouderdomspensioen voor samenwonende pensioengerechtigde en de voorwaarden voor gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante ontving sinds 1 januari 2008 ouderdomspensioen voor een alleenstaande pensioengerechtigde op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het pensioen van appellante herzien naar dat van een samenwonende pensioengerechtigde, omdat zij een huurder in haar woning had. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat er geen sprake was van wederzijdse zorg en dat de financiële verwevenheid te beperkt was om te concluderen tot een gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar huurder, F, weliswaar in dezelfde woning wonen, maar dat er onvoldoende bewijs is voor de aanwezigheid van wederzijdse zorg. De Raad heeft de Svb de last opgelegd om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor herziening van het pensioen is voldaan. De Raad concludeert dat de Svb niet voldoende feiten heeft aangetoond die wijzen op een gezamenlijke huishouding, en dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet correct was. De Raad heeft het besluit van de Svb vernietigd en bepaald dat appellante recht heeft op ouderdomspensioen voor een alleenstaande pensioengerechtigde vanaf 1 december 2013. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante.