ECLI:NL:CRVB:2015:4529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van voorbeeldfuncties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 12 januari 2011 ziek had gemeld vanwege hoofdpijn- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 9 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig waren en dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid waren onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en de rapporten waren inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld en dat zij in medisch opzicht in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de voorbeeldfuncties.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit volledig in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 980,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor een goede onderbouwing van arbeidsongeschiktheid.