ECLI:NL:CRVB:2015:4514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
14/4064 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische grondslag van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, die als IP resource analist werkzaam was, had zich op 19 januari 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd door de rechtbank vernietigd omdat de medische grondslag niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de vermoeidheidsklachten van de betrokkene.

In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank te veel waarde heeft gehecht aan de beoordeling van de klachten per 16 november 2013 en dat de verzekeringsartsen voldoende hadden gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter J.W. Schuttel en de leden H. van Leeuwen en L. Koper aanwezig waren. De uitspraak vond plaats op 11 december 2015.

Uitspraak

14/4064 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juni 2014, 13/4498 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. S. Kroesbergen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
In reactie op het verweerschrift heeft appellant een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Voor betrokkene is verschenen mr. Kroesbergen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als IP resource analist. Op 19 januari 2011 heeft zij zich ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 8 januari 2013 heeft appellant aan betrokkene met ingang van 16 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.3.
Het door betrokkene tegen het besluit van 8 januari 2013 ingediende bezwaar is door appellant bij besluit van 3 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
In beroep heeft betrokkene informatie van het CVS/ME centrum ingediend en stukken van een WIA-beoordeling van eind 2013, naar aanleiding van een melding van betrokkene dat haar gezondheid was verslechterd. Deze beoordeling heeft geleid tot aanvullende beperkingen voor fysiek zware werkzaamheden en een urenbeperking. Met ingang van 16 november 2013 wordt betrokkene 76,22% arbeidsongeschikt geacht.
2.2.
De rechtbank heeft na de behandeling van het geding ter zitting aan appellant verzocht het verschil in de beoordelingen per 16 januari 2013 en 16 november 2013 door een verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten toelichten. In een rapport van 6 februari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door betrokkene in beroep ingediende stukken en de beoordeling per 16 november 2013.
2.3.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de verzekeringsartsen in hun rapporten onvoldoende zijn ingegaan op de door betrokkene gestelde vermoeidheidsklachten en dat het niet duidelijk is welke beperkingen vanwege de vermoeidheidsklachten zijn aangenomen. Deze klachten hebben bij een herbeoordeling in december 2013 geleid tot veel verdergaande beperkingen. De rechtbank acht het verschil tussen de beoordelingen per 16 januari 2013 en 16 november 2013 onvoldoende verklaard en heeft daarom geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierom heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een te grote waarde heeft toegekend aan de beoordeling van de klachten van betrokkene per 16 november 2013. Appellant stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsartsen voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom er bij de beoordeling per 16 januari 2013 geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2014 dit standpunt nader toegelicht. Appellant heeft verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het bestreden besluit alsnog te bevestigen dan wel in ieder geval te beslissen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit in stand worden gelaten.
3.2.
Betrokkene heeft de Raad verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting, stelt de Raad vast dat partijen verdeeld worden gehouden door de vraag of het bestreden besluit, wat betreft de medische grondslag daarvan, deugdelijk is gemotiveerd.
4.2.
De Raad verenigt zich met het standpunt van appellant dat met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, N. Khalid van 29 mei 2013 en 6 februari 2014, genoegzaam is uiteengezet dat en waarom er geen aanleiding bestond om naast de reeds voor betrokkene in aanmerking genomen beperkingen ook nog een urenbeperking van toepassing te achten. Daarbij is door Khalid benadrukt dat bij betrokkene ten tijde in dit geding van belang geen sprake is van een ziektebeeld met een sterk beperkte energetische belastbaarheid en/of een verminderde beschikbaarheid in verband met een door haar te volgen intensieve therapie. Preventieve aspecten zijn evenmin aan de orde, indien rekening wordt gehouden met de opgelegde beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. In de tijdens de bezwaarprocedure in verband met de bij betrokkene gestelde diagnose PDD NOS aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst is rekening gehouden met de overprikkeling en het compenseren voor communicatiemoeilijkheden als gevolg van die aandoening. Daarom is er geen reden om daarvoor nog nadere specifieke beperkingen aan te nemen. Door Khalid is nog toegevoegd dat de urenbeperking die bij een latere beoordeling is toegekend, niet van invloed is op het ingenomen standpunt. In dat verband is door Khalid opgemerkt dat de bij die latere beoordeling toegekende urenbeperking - betrekking hebbend op een na de datum in geding gelegen datum - zijns inziens een inzichtelijke onderbouwing ontbeert. Volgens Khalid vormt althans de later gestelde diagnose CVS/ME op zich geen toereikende grondslag om de voor betrokkene met betrekking tot de datum in geding in aanmerkring genomen beperkingen nog aan te vullen met specifieke energetische beperkingen.
4.3.
De Raad kan zich in deze beschouwingen en het daarop gebaseerde standpunt vinden. Anders dan de rechtbank is de Raad mitsdien van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit als deugdelijk kan worden bestempeld. In verband hiermee en in lijn met wat het Uwv daarover zelf - ook nog weer ter zitting - als afdoeningsoptie heeft voorgesteld, ziet de Raad aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in rechte in stand kunnen blijven. De door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gegeven opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar met inachtneming van wat de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen, zal daarom worden vernietigd.
4.4.
Uit 4.1 tot rn met 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene, moet worden vernietigd en dat er aanleiding is om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, in zoverre daarbij aan appellant is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van C.C. de Kluiver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) C.C. de Kluiver

RH