ECLI:NL:CRVB:2015:4505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid voor geduide functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 4 juni 2014 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 1 augustus 2013 vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering per 13 augustus 2013, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,89%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld, waardoor hij niet in staat zou zijn om de geduide functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek en de fysieke belastbaarheid van appellant heeft betrokken bij zijn beoordeling. De Raad concludeert dat de voorgehouden functies medisch geschikt zijn voor appellant, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die tot een ander oordeel zouden leiden.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2015.