ECLI:NL:CRVB:2015:450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- C.H. Bangma
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bovenwettelijke uitkering in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de terugvordering van een ten onrechte uitbetaalde aansluitende bovenwettelijke uitkering aan een betrokkene die vanaf 3 augustus 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, als appellant, had een bedrag van € 1.311,95 teruggevorderd, omdat de betrokkene volgens de minister geen recht had op deze uitkering over de maanden maart en april 2012. De rechtbank had echter geoordeeld dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de financiële situatie van de betrokkene, die onder budgetbeheer stond en te maken had met hoge schulden en psychische klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de minister zijn stelling dat de betrokkene kon bezuinigen op haar uitgaven niet voldoende had onderbouwd. De Raad stelde vast dat de betrokkene in de bezwaarfase andere bedragen had genoemd dan in het budgetplan, maar dat dit niet voldoende was om de terugvordering te rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd en de eerdere uitspraak in de plaats trad.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de financiële en sociale gevolgen van terugvordering voor de betrokkene, en dat de minister voldoende bewijs moet leveren voor zijn stellingen.