ECLI:NL:CRVB:2015:4497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/4746 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 11 juli 2014 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 15 juni 1999 een WAO-uitkering, maar het Uwv heeft deze uitkering per 11 november 2007 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een aantal afwijzingen van haar aanvragen om een WAO-uitkering, heeft appellante in 2012 opnieuw haar gezondheid verslechterd gemeld. Het Uwv heeft haar aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot de onderhavige procedure.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 december 2015 behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er een grote discrepantie bestaat tussen de klachten van appellante en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek. De Raad bevestigt dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante, en dat er geen objectieve grond is voor een toename van beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4746 WAO
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 juli 2014, 13/5007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Namens appellante is [naam A.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving sinds 15 juni 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met klachten van bekkeninstabiliteit, visusklachten en nek-, rug- en beenklachten. Bij besluit van 11 september 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 11 november 2007 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een WAO-uitkering afgewezen, omdat geen periode van vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid is aan te wijzen na 11 november 2007. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 april 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 november 2011 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 1 augustus 2012 heeft appellante aan het Uwv gemeld dat haar gezondheid is verslechterd. Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, de aanvraag van appellante om een WAO-uitkering afgewezen, omdat vanaf 27 oktober 2010, de datum waarop zij zich had ziekgemeld, geen periode van
vier weken is aan te wijzen waarin appellante onafgebroken toegenomen arbeidsongeschikt is geweest.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 maart 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe voorbeeldfuncties voor appellante geselecteerd en heeft geconcludeerd dat zij voor 15,93% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 20 september 2013 (bestreden besluit) gegrond verklaard en heeft appellante met ingang van 24 november 2010 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De bevindingen van de behandelend sector ondersteunen de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat, ondanks dat appellante reële klachten ervaart, er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Voorts zijn de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties medisch niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat een grote discrepantie bestaat tussen de klachten van appellante en zijn bevindingen bij lichamelijk onderzoek. Hij heeft geoordeeld dat er geen objectieve grond is voor een toename van beperkingen. Appellante is geopereerd in verband met haar visusklachten. De specialist heeft vermeld dat de operatie goed is verlopen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sinds de operatie een aaneengesloten periode van vier weken is geweest van toegenomen beperkingen. De diagnoses aanpassingsstoornis en pijnstoornis zijn nieuw. De klachten en beperkingen die appellante als gevolg van deze aandoeningen heeft, zijn echter al in de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat uit vergelijking van de informatie van de fysiotherapeut uit 2009 en 2013 geen wijzigingen in de belastbaarheid blijkt. Voorts laat informatie uit aanvullend röntgenonderzoek in 2010 en 2012 geen wijzigingen zien ten opzichte van de eerdere beoordeling. Ook de informatie over de somatoforme pijnstoornis van psychotherapeut
A. Mesken van 22 juni 2012 is gelijk aan de reeds bekende informatie. Geen aanleiding bestaat deze conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken waren reeds bekend en zijn door de verzekeringsartsen meegewogen in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De brief van psychiater W.M.N.J. Buis van 8 december 2014 is wel een nieuw stuk. Zoals het Uwv ter zitting terecht heeft opgemerkt, ziet de informatie van Buis niet op de datum in geding. Reeds daarom geeft dit stuk geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 september 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

NK