ECLI:NL:CRVB:2015:4497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 11 juli 2014 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 15 juni 1999 een WAO-uitkering, maar het Uwv heeft deze uitkering per 11 november 2007 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een aantal afwijzingen van haar aanvragen om een WAO-uitkering, heeft appellante in 2012 opnieuw haar gezondheid verslechterd gemeld. Het Uwv heeft haar aanvraag opnieuw afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot de onderhavige procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 december 2015 behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er een grote discrepantie bestaat tussen de klachten van appellante en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek. De Raad bevestigt dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante, en dat er geen objectieve grond is voor een toename van beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.