ECLI:NL:CRVB:2015:4496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/4294 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en geschiktheid voor arbeid na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die als loodsmedewerker/heftruckchauffeur werkte, is sinds 24 juni 2007 arbeidsongeschikt door schouderklachten na een bedrijfsongeval. Hij ontving vanaf 21 juni 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft op 14 augustus 2012 vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering, omdat hij tussen de 35 en 80% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, maar appellant ging hiertegen in beroep.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn gezondheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4294 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 juni 2014, 12/6391 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Namens appellant is verschenen mr. J. Nijssen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als loodsmedewerker/heftruckchauffeur. Voor dit werk is hij op 24 juni 2007 uitgevallen met schouderklachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Appellant ontving met ingang van 21 juni 2009 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
21 juli 2012 recht had op een WGA-vervolguitkering, op de grond dat hij met ingang van die datum voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 13 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2012 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben voor appellant beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen in de FML voor zover zijn klachten konden worden geobjectiveerd. In de medische informatie is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant op de datum in geding heeft onderschat. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn diverse gezondheidsklachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft als gevolg van zijn obstructief slaapapneusyndroom (OSAS), allergie voor huisstofmijt en pollen, luchtwegklachten, nagelafwijkingen en diverse lichamelijke pijnklachten zonder duidelijke verklaring. Er is geen duidelijke psychische stoornis vast te stellen, maar appellant lijdt, zoals de huisarts heeft vermeld, mogelijk aan somatisatie. De lever- en niercystes zijn geobserveerd, maar deze hebben geen invloed op de belastbaarheid van appellant. Ook heeft de verzekeringsarts een urenbeperking opgenomen in de FML. In reactie op de door appellant in beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de door de KNO-arts gevonden aandoening in de schildklierkwab geen aanleiding geeft meer beperkingen in de FML op te nemen. Bovendien is dit een nieuw feit dat niet ziet op de datum in geding. De overige informatie was reeds bekend. De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd was ook al bekend. De nieuwe informatie van de internist van 22 juli 2014 ziet niet op appellants beperkingen op de datum in geding. Geen aanleiding bestaat om de deugdelijk onderbouwde en overtuigende conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Er is daarom geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 november 2012 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

NK