ECLI:NL:CRVB:2015:4432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
14/397 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-toeslag en terugvordering van te veel betaalde toeslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-toeslag van appellant en de terugvordering van te veel betaalde toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, woonachtig in België, ontving een ouderdomspensioen met een toeslag die afhankelijk was van het inkomen van zijn partner. In april 2012 meldde appellant dat zijn partner inkomen had, waarna de Svb verzocht om loonstroken. De Svb herzag de toeslag over de periode van maart tot en met augustus 2012 en vorderde € 2.115,06 terug. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de Svb onderschreef. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de verhoging van het inkomen van zijn partner zou leiden tot een herziening van de toeslag. De Raad bevestigde dat de Svb consistent beleid had gevoerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de herziening af te zien.

De Raad benadrukte dat de Svb op grond van de AOW verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. Appellant had niet aangetoond dat de terugvordering hem in een noodsituatie zou brengen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/397 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 december 2013, 13/2438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 december 2015

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F.M. Vonk.
Vervolgens is het onderzoek heropend in verband met de poststaking in België.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een toeslag ingevolge die wet. De hoogte van de toeslag is mede afhankelijk van het inkomen van de partner van appellant.
1.2.
In april 2012 heeft appellant de Svb telefonisch medegedeeld dat zijn partner vanaf maart 2012 inkomen heeft. In verband met de vaststelling van het juiste bedrag aan toeslag heeft de Svb appellant meerdere malen verzocht kopieën van loonstroken over te leggen over de periode van maart 2012 tot en met juli 2012. Naar aanleiding van deze verzoeken heeft appellant een loonstrook van zijn partner ingezonden over maart 2012.
1.3.
Bij besluiten van 17 september 2012 heeft de Svb de aan appellant toegekende toeslag herzien over de periode van maart 2012 tot en met augustus 2012 en is de over die periode onverschuldigd betaalde toeslag van € 2.115,06 van appellant teruggevorderd. Daarbij is de Svb uitgegaan van de inkomensgegevens van de partner van appellant over maart 2012.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 4 april 2013 zijn de bezwaren tegen de besluiten van
17 september 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening van de toeslag en de terugvordering van de te veel betaalde toeslag.
4.2.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene. Als sprake is van kennelijke onredelijkheid dan wordt de herziening in beginsel beperkt tot de helft. Indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Svb van dit uitgangspunt afwijken.
4.5.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van
5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank over de herziening wordt onderschreven. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij te veel toeslag ontving. Uit eerdere besluiten van de Svb had appellant kunnen begrijpen dat de in maart 2012 gemelde verhoging van het inkomen van zijn partner zou leiden tot een herziening van de toeslag. Dit betekent dat er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van beleid geheel af te zien van herziening.
4.7.
Verder is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.4 omschreven - op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde onderdeel van het beleid - in dit geval niet consistent heeft toegepast. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden in dit geval dat de Svb daarin aanleiding had moeten zien de herziening te beperken.
4.8.
Ten aanzien van de terugvordering van € 2.115,06 moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Appellant heeft zijn stelling dat hij door de terugvordering onder het bestaansminimum leeft niet aangetoond, zodat niet kan worden geconcludeerd dat hij als gevolg van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Dit betekent dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden. Ten slotte is niet gebleken dat de invordering onjuist is vastgesteld.
4.9.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 december 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP