ECLI:NL:CRVB:2015:4431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
13/6344 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toeslag op basis van de Toeslagenwet met betrekking tot de gezinssituatie van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die in Nederland woont, ontving sinds 29 juni 2006 een toeslag op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De echtgenote van appellant en hun kinderen wonen in Turkije. Per 1 oktober 2012 is de toeslag beëindigd, waartegen appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend. Op 14 december 2012 heeft appellant opnieuw om toeslag verzocht, maar deze aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen omdat zijn partner na 31 december 1971 is geboren en hij geen kind heeft jonger dan 12 jaar voor wie hij kinderbijslag ontvangt.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij weliswaar geen recht heeft op toeslag omdat zijn kinderen niet tot zijn huishouden behoren, maar dat hij wel financieel bijdraagt aan hun onderhoud. Hij betoogde dat de voorwaarden voor het recht op toeslag niet zo strikt moeten worden uitgelegd gezien de schrijnende omstandigheden waarin hij verkeert. De Raad overwoog dat volgens artikel 3 van de Toeslagenwet (TW) een gehuwde wiens echtgenoot na 31 december 1971 is geboren, geen recht heeft op toeslag, tenzij er een kind tot zijn huishouden behoort dat jonger is dan 12 jaar.

De Raad concludeerde dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op toeslag, aangezien zijn gezin in Turkije woont en hij in Nederland. De mate van financieel onderhoud aan zijn gezin doet hier niet aan af. De gronden die appellant heeft aangevoerd tegen de eerdere besluitvorming van het Uwv vallen buiten de omvang van dit geding. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de toepassing van de dwingendrechtelijke bepaling in strijd met het ongeschreven recht zouden maken. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6344 TW
Datum uitspraak: 4 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013, 13/3282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Bingöl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellant heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. Bingöl voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in Nederland en ontving vanaf 29 juni 2006 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De echtgenote van appellant is geboren in 1974 en woont met hun kinderen in Turkije. Per 1 oktober 2012 is de toeslag ingevolge de TW beëindigd. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Op 14 december 2012 heeft appellant opnieuw om toeslag ingevolge TW verzocht. Deze aanvraag heeft het Uwv bij besluit van 21 december 2012 afgewezen, omdat de partner van appellant na 31 december 1971 is geboren en hij geen kind heeft jonger dan 12 jaar voor wie hij kinderbijslag ontvangt.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 december 2012 ongegrond verklaard. Hierbij is de motivering van dit besluit gewijzigd in die zin dat het recht op toeslag is afgewezen omdat de partner van appellant na 31 december 1971 is geboren en hij geen kind heeft jonger dan
12 jaar dat tot zijn huishouden behoort.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn kinderen weliswaar niet tot zijn huishouden behoren, maar dat hij wel geld overmaakt ten behoeve van hun onderhoudskosten. Namens hem is betoogd dat de voorwaarden voor het recht op toeslag niet zo strikt moeten worden uitgelegd vanwege de schrijnende omstandigheden waarin hij verkeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 3 van de TW heeft vanaf 1990 een gehuwde wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971 geen recht op toeslag, tenzij tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt het begrip “behoren tot het huishouden” beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden van het geval. Niet in geschil is dat de echtgenote en kinderen van appellant in Turkije wonen en dat appellant in Nederland woonachtig is. Ter zitting is voorts bevestigd dat niet meer wordt bestreden dat de kinderen niet tot het huishouden van appellant behoren. Hiermee staat vast dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op toeslag ingevolge de TW. Dat appellant zijn gezin in Turkije zo mogelijk financieel onderhoudt doet hier niet aan af, nu de mate van onderhoud geen criterium is voor het recht op toeslag in het kader van artikel 3 van de TW. De gronden die namens appellant zijn aangevoerd tegen de eerdere besluitvorming van het Uwv, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, vallen buiten de omvang van dit geding. Er is voorts geen sprake van een uitzonderlijk geval, waarin zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen, dat de toepassing van voornoemde dwingendrechtelijke bepaling, zodanig in strijd komt met het ongeschreven recht, dat die toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

RB