ECLI:NL:CRVB:2015:4391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
13/3825 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • J.R. van Ravenstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de weigering van een WAO-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had in 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk gaven van een zorgvuldig onderzoek en dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die tot een andere conclusie konden leiden.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv haar aanvraag niet zorgvuldig had beoordeeld en dat er onvoldoende medische beperkingen waren aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische gegevens had betrokken en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die de beperkingen van appellante op de datum in geding weergaf. De Raad concludeerde dat de aan appellante voorgehouden functies medisch geschikt waren, en dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere oordelen te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door voorzitter H. van Leeuwen en griffier J.R. van Ravenstein, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/3825 WAO
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 juni 2013, 12/1296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.E. Benjamins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Namens appellante is nog een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 13 februari 2012 heeft het Uwv in reactie op de aanvraag van appellante van 6 juli 2011 geweigerd om op grond van artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een uitkering ingevolge die wet toe te kennen op de grond dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat er bij appellante weliswaar sprake is van toegenomen beperkingen, maar dat zij met die beperkingen in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 24 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek. Gelet op die consistente en uitvoerig gemotiveerde rapporten bestaat er naar het oordeel van de rechtbank - gezien ook het feit dat appellante daartoe geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die tot een andersluidende conclusie zouden kunnen leiden - geen aanleiding te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De rechtbank overweegt voorts dat gelet op de juistheid van de vastgestelde beperkingen de aan appellante voorgehouden functies medisch voor haar geschikt zijn.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat het Uwv de aanvraag van appellante niet zorgvuldig heeft beoordeeld en niet op goede gronden heeft afgewezen, nu er onvoldoende medische beperkingen zijn aangenomen. Met haar beperkingen is appellante niet in staat de haar voorgehouden functies - gelet op de bij die functies voorkomende belasting - te vervullen.
3.1.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de gronden zien op de medische kant van de schatting heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek naar aanleiding van de ziekmelding van appellante per 20 mei 2011. De Raad wijst er daarbij op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens haar rapport van 10 juli 2012 alle relevante medische bescheiden - waaronder het uitgebreide rapport van de verzekeringsarts van 12 september 2011 - bij haar beoordeling heeft betrokken. Gelet hierop is er geen reden te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) weergegeven bij appellante op de datum in geding (17 juni 2011) bestaande beperkingen. De rechtbank heeft daarbij terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de stressproblematiek van appellante blijkens genoemd rapport - voor zover die problematiek relevantie heeft voor de datum in geding - bij haar beoordeling heeft betrokken. In het in hoger beroep ingezonden rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
30 oktober 2014, aangevuld bij rapport van 7 mei 2015, merkt de verzekeringsarts op dat zij de stress waaraan appellante is blootgesteld expliciet bij haar beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts achtte de in 2006 aangenomen beperkingen onder meer op het gebied van het vasthouden en verdelen van aandacht in 2011 niet meer aanwezig. Dit gegeven en het feit dat het gaat om een nieuwe beoordeling leidde volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht tot aanpassing van de FML op die punten. De Raad heeft geen aanleiding om aan de juistheid van dit oordeel te twijfelen. Om twijfel te zaaien over de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk. Appellante heeft een dergelijk rapport niet overgelegd. De beroepsgrond van appellante dat zij als gevolg van de mishandeling door haar partner op 14 augustus 2011 arbeidsongeschikt was, treft geen doel. Dit reeds omdat de uit de hersenschudding voortvloeiende beperkingen voortvloeien uit een andere oorzaak dan de oorzaak welke in het kader van de hier aan de orde zijnde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de grondslag vormt. Wat betreft de stressproblematiek geven de gedingstukken geen grond voor het aannemen van toegenomen beperkingen.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante voorts bezwaar gemaakt tegen het feit dat de verzekeringsarts ten onrechte de belastbaarheid van appellante niet heeft getoetst aan de aandachtspunten genoemd in het verzekeringsgeneeskundig protocol chronisch vermoeidheidssyndroom. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van
16 september 2009 (zie ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873) zijn dergelijke verzekeringsgeneeskundige protocollen bedoeld als een hulpmiddel voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Gelet op het feit dat het hier slechts gaat om een hulpmiddel, bestond er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen plicht alle in het protocol genoemde aandachtspunten bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden in haar rapport te behandelen en te bespreken.
4.3.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies - uitgaande van de juistheid van de FML - geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellante. Appellante heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat de functie perronmedewerker (SBC-code 111220) de belastbaarheid van appellante overschrijdt, nu er in die functie wel degelijk sprake is van deadlines. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep merkt hierover in zijn rapport van 3 december 2014 op dat, nu er bij genoemde functie geen sprake is van een bijzondere belasting en dat het om ingeregelde werkprocessen gaat waarbij niet “tegen de klok gewerkt behoeft te worden” de belasting in de functie de krachten van appellante niet te boven gaat. Ten aanzien van het aspect “boven schouderhoogte actief zijn” merkt die arbeidsdeskundige op dat “het boven schouderhoogte actief zijn” één keer per maand voorkomt. Het gaat dan om tweehandig iets hanteren dat in totaal maximaal twee kilo weegt (per arm/hand dus één kilo). Ook dit valt binnen de mogelijkheden van appellante zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de functie papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagewerker (SBC-code 268040) gaat het bij het aspect “boven schouderhoogte actief zijn” om het leiden van een afbindtouw door de machine en om enkele grammen. Ook dat valt naar het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de belastbaarheid van appellante. Voorts is appellante van mening dat in deze functie haar belastbaarheid ook op het punt van reiken met 50 keer per uur wordt overschreden. Blijkens zijn rapport van 3 december 2014 acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze overschrijding acceptabel omdat appellante in staat wordt geacht om 600 keer per uur circa
70 centimeter te reiken. Het feit dat het in deze functie bij 500 van de 650 keer reiken om niet meer dan 50 centimeter gaat compenseert de overschrijding van 50 keer per uur. Gegeven deze nadere toelichting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom ook deze aan appellante voorgehouden voorbeeldfuncties voor appellante geschikt zijn.
4.4.
Het hoger beroep slaagt blijkens hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 overwogen niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
27 november 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP