ECLI:NL:CRVB:2015:4389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WIA-uitkering van appellant, die per 1 april 2013 was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant had zich op 11 september 2006 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na verschillende beoordelingen en besluiten van het Uwv, werd op 7 december 2013 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het verlies van zijn recht op WIA-uitkering.
Appellant betwist de juistheid van deze vaststelling en stelt dat hij op de relevante data volledig arbeidsongeschikt was. Hij voert aan dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten, en dat de verzekeringsartsen niet deskundig genoeg waren om zijn situatie correct te beoordelen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische situatie van appellant goed in kaart gebracht en de geselecteerde functies zijn passend geacht voor zijn belastbaarheid.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 7 december 2015.