ECLI:NL:CRVB:2015:4361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake terugvordering bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 28 januari 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg ongegrond heeft verklaard. Het college had op 15 januari 2013 vastgesteld dat appellant hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van bijstandsverlening aan [A.] over de periode van 16 april 2009 tot 1 december 2011, tot een bedrag van € 35.914,89. Dit besluit was genomen omdat appellant niet had gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met [A.].
Appellant heeft op 30 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft in een brief van 19 februari 2013 aangegeven dat de gronden van bezwaar uiterlijk op 13 maart 2013 ingediend moesten worden. Appellant heeft echter pas op 17 maart 2013 een fax met de gronden van bezwaar verzonden, wat het college aanleiding gaf om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft deze beslissing van het college bevestigd, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 4 december 2015 geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gronden van bezwaar tijdig heeft ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat de enkele stelling van appellant dat hij de gronden op 15 maart 2013 heeft aangeboden bij PostNL onvoldoende is om te concluderen dat het bezwaar tijdig is ingediend. De faxbevestiging van 17 maart 2013 bevestigt dat de gronden te laat zijn ingediend. Daarom heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.