ECLI:NL:CRVB:2015:4361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
14/1372 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake terugvordering bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 28 januari 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg ongegrond heeft verklaard. Het college had op 15 januari 2013 vastgesteld dat appellant hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van bijstandsverlening aan [A.] over de periode van 16 april 2009 tot 1 december 2011, tot een bedrag van € 35.914,89. Dit besluit was genomen omdat appellant niet had gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met [A.].

Appellant heeft op 30 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft in een brief van 19 februari 2013 aangegeven dat de gronden van bezwaar uiterlijk op 13 maart 2013 ingediend moesten worden. Appellant heeft echter pas op 17 maart 2013 een fax met de gronden van bezwaar verzonden, wat het college aanleiding gaf om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft deze beslissing van het college bevestigd, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 4 december 2015 geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gronden van bezwaar tijdig heeft ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat de enkele stelling van appellant dat hij de gronden op 15 maart 2013 heeft aangeboden bij PostNL onvoldoende is om te concluderen dat het bezwaar tijdig is ingediend. De faxbevestiging van 17 maart 2013 bevestigt dat de gronden te laat zijn ingediend. Daarom heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

14/1372 WWB
Datum uitspraak: 4 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 januari 2014, 13/2013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S .T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. L. S . Slinkman, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Slinkman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Verkuijlen.
De Raad heeft het onderzoek heropend voor het stellen van nadere vragen aan het college. Het college heeft de vragen beantwoord en nadere stukken aan de Raad gezonden. Namens appellant heeft mr. Slinkman hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het college vastgesteld dat appellant op grond van
artikel 59, tweede lid, van de Wet werk en bijstand hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de kosten van bijstand tot een bedrag van € 35.914,89 die aan
[naam A.] ( [A.] ) over de periode van 16 april 2009 tot 1 december 2011 is betaald. De bijstand aan [A.] over genoemde periode wordt ingetrokken en teruggevorderd op de grond dat [A.] een gezamenlijke huishouding voert met appellant en dit niet heeft gemeld.
1.2.
Bij brief van 30 januari 2013 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
15 januari 2013.
1.3.
Bij brief van 19 februari 2013 heeft het college de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en appellant in de gelegenheid gesteld de gronden van bezwaar uiterlijk 13 maart 2013 in te dienen. Tevens is in deze brief vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de gronden niet tijdig worden ingediend.
1.4.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft het college aan appellant, onder verwijzing naar een telefoongesprek op 13 maart 2013 tussen mr. Dieters en [naam B.] ( [B.] ) van de gemeente Hardenberg waarin zou zijn afgesproken dat de gronden van bezwaar uiterlijk 15 maart 2013 moesten worden ingediend, medegedeeld dat de gronden van bezwaar niet zijn ontvangen en dat appellant daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard in zijn bezwaren. Het college verzoekt appellant aan te geven wat de redenen zijn van het niet tijdig indienen van de gronden.
1.5.
Bij e-mail van 28 maart 2013 aan [B.] heeft mr. Dieters een faxbevestiging verstuurd waaruit volgt dat een brief van 15 maart 2013 met daarin de gronden van het bezwaar op 17 maart 2013 naar het college is gefaxt en is aangekomen.
1.6.
Bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de bezwaargronden niet tijdig zijn ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant de gronden van bezwaar uiterlijk 15 maart 2013 moest indienen bij het college, wat hij niet heeft gedaan. Het college heeft het bezwaar daarom op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep betwist dat de gronden van bezwaar niet tijdig zijn ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht, en de gronden van het bezwaar of beroep.
4.2.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep
niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3.
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de gronden van bezwaar tijdig zijn ingediend.
4.4.
Appellant stelt dat de brief van 15 maart 2013 met daarin de gronden van bezwaar op
15 maart 2013 bij PostNL is aangeboden. Tevens is deze brief op 17 maart 2013 per fax toegezonden aan het college. Appellant stelt dat [B.] tijdens het gesprek van 13 maart 2013 heeft gezegd dat de gronden van bezwaar uiterlijk 15 maart 2013 moesten worden ingediend, opdat zij deze maandag 18 maart 2013 kon verwerken voor de bezwaarschriftencommissie.
4.5.
Niet in geschil is dat op 13 maart 2013 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen mr. Dieters en [B.] . Van de inhoud van dit gesprek ontbreekt echter een gespreksverslag. Uit de brief van 5 oktober 2013 van de toenmalige gemachtigde van appellant aan de rechtbank en uit het aanvullend hogerberoepschrift van 21 mei 2014 blijkt evenwel dat de toenmalige gemachtigde van appellant erkent dat de gronden van bezwaar uiterlijk 15 maart 2013 moesten worden ingediend.
4.6.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de brief van 15 maart 2013 met de gronden van bezwaar op 15 maart 2013 heeft aangeboden bij PostNL. De enkele stelling dat hij dit heeft gedaan is daartoe onvoldoende. Appellant heeft een faxbevestiging overgelegd waaruit volgt dat de gronden van bezwaar op 17 maart 2013 zijn ingediend. Dit is te laat. Het college mocht het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaren.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.M. Fleuren

HD