ECLI:NL:CRVB:2015:4349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag en procedurele datumbepaling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 28 april 2014 een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk ongegrond verklaarde. Appellant ontving tot 26 november 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en meldde zich op 14 mei 2013 bij het Dienstencentrum om opnieuw bijstand aan te vragen. Het college deelde appellant mee dat er een zoektijd van vier weken gold voordat de bijstandsaanvraag kon worden ingediend. Appellant maakte bezwaar tegen deze procedurele bepaling, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bijstand inmiddels was toegekend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de vier weken zoektijd leidde tot een latere uitbetaling van de bijstand, wat hem schade had berokkend in de vorm van rente- en incassokosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de datumbepaling in de brief van het college niet vatbaar was voor bezwaar, omdat deze niet rechtstreeks in het belang van appellant was. De Raad concludeerde dat appellant niet gebonden was aan de datumbepaling en dat hij zijn aanvraag om bijstand eerder had kunnen indienen. De rechtbank had de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht in stand gelaten, zij het op onjuiste gronden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.