ECLI:NL:CRVB:2015:4321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/4778 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten en later rugklachten ontwikkelde. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar na haar ziekmelding heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat zij met ingang van 20 november 2013 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde dat appellante geschikt was voor haar eerdere werkzaamheden, ondanks haar rugklachten. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond, stellende dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellante had geen medische onderbouwing gepresenteerd die haar beperkingen meer zou onderbouwen dan de verzekeringsarts had vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante de gronden herhaald die zij eerder had aangevoerd, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante adequaat had vastgesteld en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking. De Raad oordeelde dat appellante in staat was de geduide voorbeeldfuncties te vervullen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/4778 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
15 juli 2014, 14/824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Gerards, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op
14 november 2011 heeft zij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Vanaf 19 januari 2012 heeft appellante gewerkt als warehouse-employee. Op 1 februari 2012 is zij voor dit werk uitgevallen met rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 12 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 20 november 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat appellante geschikt is het werk te verrichten dat zij deed voordat zij ziek werd.
1.3.
Bij besluit van 26 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 september 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante ongeschikt was voor haar eigen werk. Zij heeft echter geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij met ingang van 20 november 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig verricht en bestaat er geen reden te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, is zij in staat de in bezwaar geduide voorbeeldfuncties te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de gronden die zij heeft aangevoerd in de bezwaar- en beroepsprocedure. Appellante heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in het rapport van
11 februari 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Uit de in het dossier aanwezige informatie van de neuroloog blijkt dat appellante aspecifieke lage rugpijn heeft met radiculaire pijn en aspecifieke facetartrose. Bij dit ziektebeeld is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang dat appelante in beweging blijft en haar rompspieren versterkt. Vanwege deze rugklachten is appellante beperkt voor grove trillingen, frequent buigen, zwaar duwen of trekken, zwaar tillen of dragen en frequent zware lasten hanteren. Voorts is appellante beperkt voor langdurig achtereen lopen, veelvuldig traplopen, klimmen, langdurig zitten en staan, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte werken. Indien met deze beperkingen voldoende rekening wordt gehouden bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen noodzaak voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 11 februari 2014. Tegenover dit verzekeringsgeneeskundig oordeel heeft appellante ook in hoger beroep geen medisch onderbouwde gronden aangevoerd die doen twijfelen aan de juistheid van dat verzekeringsgeneeskundige oordeel. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten de inzichtelijk gemotiveerde en deugdelijk onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid moet zij in staat worden geacht de geduide voorbeeldfuncties te vervullen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspaak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

AP