ECLI:NL:CRVB:2015:4314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
14/210 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische rapportage in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D. Gürses, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 20 juni 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij doorslaggevende betekenis toekende aan het rapport van psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd hoe de door de deskundige vastgestelde beperkingen zijn vertaald naar de nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft geen aanleiding gezien om de deskundige opnieuw te vragen naar een mogelijke urenbeperking, aangezien de deskundige in zijn rapport expliciet aangaf daarover geen uitspraken te kunnen doen. De Raad concludeert dat de voorbeeldfuncties, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, medisch geschikt zijn voor appellant.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2015.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 december 2013, 12/1026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 juni 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 20 juni 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
7 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het op verzoek van de rechtbank door de psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle uitgebrachte rapport. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd op welke wijze de door de deskundige prof. dr. Van Marle vastgestelde beperkingen zijn vertaald naar de nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juni 2013. Er bestaat - gelet ook op het uitgebrachte deskundigen rapport - geen aanleiding voor een urenbeperking. Naar aanleiding van de nieuw opgestelde FML is een functie komen te vervallen en vervangen door een nader geduide functie. Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor het arbeidsongeschiktheidspercentage. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft nader gemotiveerd waarom de functies, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, medisch geschikt zijn voor appellant. Ten slotte komt de rechtbank tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft bepaald op minder dan 35%.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat uit het deskundigenrapport voortvloeit dat geen urenbeperking aangewezen is. De rechtbank motiveert niet waarom op dit punt de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd en niet aan de ingeschakelde deskundige wordt gevraagd of een urenbeperking aan de orde moet worden geacht. Appellant kan gelet op zijn beperkingen en klachten de aangewezen functies niet vervullen.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
De rechtbank heeft wat betreft de medische kant van de hier aan de orde zijnde beoordeling terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan het op haar verzoek door de psychiater prof. dr. Van Marle uitgebrachte rapport. De Raad volgt de rechtbank ook in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd op welke wijze hij de door de rechtbank genoemde deskundige vastgestelde beperkingen heeft vertaald in de nieuwe FML van 13 juni 2013. Voorts heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om de ingeschakelde deskundige opnieuw de vraag voor te leggen of er in het geval van appellant een urenbeperking moet worden aangenomen. De rechtbank heeft immers met juistheid overwogen dat de deskundige in zijn rapport uitdrukkelijk en expliciet te kennen geeft dat hij op grond van het psychiatrisch onderzoek over een urenbeperking geen uitspraken kan doen.
5.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn drie van de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige van het Uwv in zijn rapport van 4 augustus 2011 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd ook in medisch opzicht geschikt voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in plaats van de functie Wikkelaar EWS (SBC-code 257050) de functie Montagemedewerker (SBC-code 267050) als vierde functie toegevoegd. Onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 augustus 2011 heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 januari 2012 en 18 juni 2013, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd - op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep - waarom de belasting in de functies, ook gezien de daarbij vermelde signaleringen, de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) K. de Jong

AP