ECLI:NL:CRVB:2015:4295
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 5 augustus 2014 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellant, die als loodgieter werkzaam was, had zich op 22 juni 2011 ziek gemeld met maagklachten en een aandoening van het hart. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv op 24 april 2013, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellant voerde aan dat hij een 'medische afzakker' was en dat er ten onrechte geen beperkingen waren aangenomen in verband met zijn angstklachten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 november 2015 behandeld. Tijdens de zitting op 16 oktober 2015 was appellant aanwezig met zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen bewijs was dat appellant door zijn angstklachten meer beperkt was dan door de verzekeringsarts was aangenomen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de maatmanomvang correct had bepaald en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat appellant de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier W. de Braal, en werd openbaar uitgesproken op 27 november 2015.