ECLI:NL:CRVB:2015:4268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA; beoordeling van medische beperkingen en FML
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege diverse medische klachten, had geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) volgens het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 23 april 2012 weer in staat was om haar werk te verrichten. Appellante was het hier niet mee eens en voerde aan dat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Tijdens de zitting op 16 oktober 2015 was appellante niet verschenen, maar haar gemachtigde had hoger beroep ingesteld. Het Uwv had een verweerschrift ingediend en zich laten vertegenwoordigen door M.J. van Steenwijk.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd omdat deze in strijd was met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat partijen schriftelijk toestemming moeten geven voor het afdoen van een zaak zonder zitting. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat was uitgevoerd door het Uwv. Appellante had niet onderbouwd dat haar klachten en beperkingen waren toegenomen vóór de datum in geding. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de geselecteerde voorbeeldfuncties, en verklaarde het beroep tegen het besluit van 13 september 2012 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 490,- en werd het griffierecht van € 122,- aan appellante vergoed.