ECLI:NL:CRVB:2015:4267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
14/3059 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de loongerelateerde WGA-uitkering onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de vaststelling van haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Staal, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar loongerelateerde WGA-uitkering niet zou wijzigen en dat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 44,47%.

De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij eerdere besluiten, waaronder een besluit van 28 maart 2013, correct heeft gehandeld door te concluderen dat appellante met ingang van 16 februari 2013 recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat de conclusies van de behandelend psychiater niet voldoende waren gevolgd, beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport overtuigend gemotiveerd waarom de conclusies van de psychiater niet geheel konden worden gevolgd.

De Raad heeft geoordeeld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) een juiste weergave is van de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat appellante in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te vervullen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/3059 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 april 2014, 13/2314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 maart 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 16 april 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vastgesteld dat zij 100% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft bij afzonderlijk besluit van eveneens 28 maart 2013 vastgesteld dat het recht op deze uitkering met ingang van 16 februari 2013 is geëindigd en dat appellante vanaf die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangt.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2013 vastgesteld dat de appellante met ingang van 16 februari 2013 toekomende loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet WIA niet wijzigt en dat deze uitkering met ingang van 1 juli 2015 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 44.47%.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het in 1.2 vermelde besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt daarbij vooreerst dat er in dit geval geen sprake is van een premature beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. De in geding zijnde beoordeling ziet, zoals ook van de zijde van het Uwv ter zitting is toegelicht, op de situatie op 1 juli 2013. Die datum is de datum in geding en is de startdatum van de periode van 24 maanden als bedoeld in artikel 60, derde lid van de Wet WIA. Eerst per 1 juli 2015 wordt de hier aan de orde zijnde beoordeling geeffectueerd en de zal de uitkering van appellante vanaf die datum worden gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 44.47%. Naar het oordeel van de rechtbank geven de gedingstukken geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gebaseerd op eigen verzekeringsgeneeskundig onderzoek, op dossieronderzoek en op de in het dossier beschikbare informatie van de behandelend psychiater van appellante. Die verzekeringsarts heeft daarbij in het rapport van 13 augustus 2013 inzichtelijk gemotiveerd waarom de conclusies van de behandelend psychiater niet volledig worden gevolgd en waarom met de voorliggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de beperkingen van appellante niet te licht zijn ingeschat. Eveneens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend aangetoond dat met deze FML aan de beperkingen van appellante tegemoet is gekomen. Van een situatie waarin duurzaam benutbare mogelijkheden ontbreken is geen sprake. Daarvoor biedt ook het uit het dossier naar voren komende dagverhaal geen aanknopingspunten. Uitgaande van die FML moet appellante in staat worden geacht de voorgehouden functies te vervullen. Er is daarbij geen reden te veronderstellen dat de totaalbelasting van die functies niet bij de beoordeling is betrokken.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op en na 1 juli 2013 volledig arbeidsongeschikt is. Onduidelijk is waarom de conclusie van de behandelend psychiater niet wordt gevolgd. De psychiater is van mening dat appellante, nu zij een hoog risico op decompensatie heeft, niet met arbeid belastbaar is. Ook de lage GAF-score duidt daarop. In de FML zijn niet alle beperkingen vastgelegd zoals die door de verzekeringsarts zijn vermeld in zijn rapport van 20 maart 2013. Appellante acht te algemeen en dus ondeugdelijk gemotiveerd dat de functies voor haar geschikt zijn. Appellante stelt dat die functies voor haar niet geschikt zijn omdat de belasting op afzonderlijke aspecten in de functies haar belastbaarheid overschrijdt en ook omdat de totaalbelasting haar belastbaarheid te boven gaat.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellante vecht de aangevallen uitspraak aan voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellantes beperkingen met ingang van 1 juli 2013 juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep terecht en op juiste gronden ongegrond verklaard.
5.2.
Over het in hoger beroep herhaalde standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellante wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 augustus 2013 voldoende en overtuigend heeft gemotiveerd waarom het oordeel van de behandelend psychiater niet geheel kan worden gevolgd. Terecht merkt die verzekeringsarts daarbij op dat het onduidelijk is vanuit welk referentiekader de psychiater de mededeling, dat appellante niet kan werken, heeft gedaan. Voorts kan er niet aan worden voorbij gezien dat de vertaling van medische diagnoses in beperkingen voor arbeid tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort. De verzekeringsartsen hebben ook voldoende en overtuigend gemotiveerd dat de in de FML neergelegde beperkingen voor het verrichten van arbeid in voldoende mate tegemoet komen aan de bij appellante bestaande psychische klachten. Die FML vormt een juiste weergave van de bevindingen van hun medisch onderzoek. Evenmin is gebleken dat het standpunt van de verzekeringsartsen dat bij appellante benutbare mogelijkheden bestaan in strijd is met de informatie uit de behandelend sector. Daarbij wijst de Raad er nog op dat de psychiater van appellante haar angststoornis evenals haar matige depressie deels in remissie acht.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellante in staat worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 april 2013 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de in die functie voorkomende belasting - te verrichten. Hierbij is nog van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hoger beroep de door de arbeidsdeskundige gegeven motivering waarom de functies - in acht genomen de voorkomende signaleringen - in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante heeft onderschreven en op bepaalde punten heeft aangevuld. Niet is gebleken dat de arbeidsdeskundigen bij hun respectieve beoordelingen van de geschiktheid van de functies de totaalbelasting van die functies buiten beschouwing hebben gelaten.
6. Uit hetgeen onder 5.2 en 5.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) N. van Rooijen

JL