ECLI:NL:CRVB:2015:4264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
14/4963 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich in 2009 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering, maar heeft de mate van arbeidsongeschiktheid in 2013 gewijzigd naar 45 tot 55%. Appellant is het niet eens met deze wijziging en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan de wijziging ten grondslag ligt, niet onzorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben alle relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken, inclusief informatie van de behandelend psycholoog. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet onjuist zijn en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De toename van de ervaren klachten van appellant is begrijpelijk, maar leidt niet tot een wijziging van de eerder vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/4963 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juli 2014, 14/1457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Z. Yeral, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yeral en de tolk M. Cordes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker tot 2 januari 2009. Nadien ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op
25 september 2009 ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 27 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 september 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van 18 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant eindigt op 30 april 2013 en dat appellant met ingang van die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Naar aanleiding van de brief van appellant van 15 april 2013 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 7 oktober 2013 vastgesteld dat met ingang van 30 april 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is gewijzigd naar 45 tot 55%. Aan dit besluit ligt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 oktober 2013 ten grondslag. Bij besluit van 24 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 oktober 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de lichamelijke en psychische klachten van appellant. De rapporten van de verzekeringsartsen bevatten geen inconsistenties. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de verslechtering van de sociaal maatschappelijke en financiële situatie van appellant heeft geleid tot een toename van de ervaren klachten. Het objectieve medische beeld is echter volgens de verzekeringsarts niet veranderd. De rechtbank heeft voorts de conclusies van het Uwv over de medische geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is verricht. De psychische klachten van appellant zijn onvoldoende meegewogen. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende gewicht toegekend aan de traumatiserende omstandigheid dat de neef van appellant is vermoord. Voorts zijn de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van 30 juli 2013 onderzocht en heeft alle beschikbare medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog van appellant en heeft de verkregen informatie in zijn beoordeling meegewogen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft het dossier bestudeerd, appellant op de hoorzitting gesproken en heeft de in de bezwaarfase overgelegde medische informatie van de huisarts in zijn beoordeling meegewogen.
4.2.1.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant lijdt aan aanpassingsstoornissen met een depressieve stemming bij sociale en financiële problematiek. Dit beeld is feitelijk niet anders dan het medische beeld dat werd gezien bij de beoordeling op 6 juli 2011. Dat appellant een toename van zijn klachten ervaart is volgens de verzekeringsarts begrijpelijk en invoelbaar, nu zijn sociaal maatschappelijke en financiële situatie is verslechterd. Het is echter niet aannemelijk dat de stemmingsklachten als ziekte een zodanige belemmering vormen dat appellant daardoor niet meer in staat is om arbeid te verrichten. In deze conclusie van de verzekeringsarts ligt, anders dan appellant betoogt, geen tegenstrijdigheid besloten. Het gaat bij een medische beoordeling op grond van de Wet WIA in een geval als het onderhavige om de vraag of de gestelde toename van de ervaren klachten moet leiden tot een medisch objectiveerbare toename van de in 2011 vastgestelde beperkingen. Die vraag heeft de verzekeringsarts op basis van het medisch onderzoek ontkennend beantwoord.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts vastgesteld dat het standpunt van appellant dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgesteld, mede doordat appellant meer klachten ervaart als gevolg van de moord op zijn neef, geen bevestiging vindt in de beschikbare medische informatie en de onderzoeksresultaten. Geen aanleiding bestaat de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De in hoger beroep overgelegde brief van psycholoog Z. Samur van 23 oktober 2014 bevat geen medische informatie die aanleiding geeft voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Deze informatie was reeds aanwezig in het dossier en de verzekeringsartsen hebben deze informatie meegewogen in hun beoordeling.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 oktober 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 januari 2014 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) N. van Rooijen

UM