ECLI:NL:CRVB:2015:4250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
13/4226 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand en de gevolgen van het niet overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 juli 2013 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante had op 3 augustus 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Het college verzocht appellante om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en verwijzingen van het Juridisch Loket, maar appellante voldeed niet aan deze verzoeken. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aangeleverde gegevens niet voldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarbij werd overwogen dat appellante niet alle benodigde gegevens had overgelegd binnen de gestelde termijn. Appellante stelde in hoger beroep dat het college over de benodigde informatie had kunnen beschikken en dat het college onwelwillend had gehandeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet de gevraagde gegevens had overgelegd en dat het college terecht de aanvraag niet in behandeling had genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, op 1 december 2015.

Uitspraak

13/4226 WWB
Datum uitspraak: 1 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juli 2013, 12/6065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Boomstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft desgevraagd bij brief van 25 augustus 2015 te kennen gegeven dat het verzoek om bijzondere bijstand ziet op een drietal toevoegingen.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 3 augustus 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage van rechtsbijstand.
1.2.
Bij brief van 17 september 2012 heeft het college appellante verzocht uiterlijk op
25 september 2012 de volgende gegevens te verstrekken: verwijzing door het Juridisch Loket, de civiele toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand en alle bankafschriften van de laatste drie maanden.
Daarbij heeft het college te kennen gegeven dat, indien appellante niet tijdig reageert of niet alle gegevens inlevert de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Appellante heeft diverse stukken overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 26 september 2012, heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Hierbij heeft het college overwogen dat de door appellante geleverde gegevens niet van recente datum zijn of geen betrekking hebben op de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd. In de uitnodiging voor de hoorzitting heeft het college uiteengezet waar het bij de aanvraag aan schort. Naar aanleiding hiervan heeft appellante het college verzocht te benoemen welke stukken nodig zijn. Hierop heeft het college nogmaals te kennen gegeven dat het niet duidelijk is voor welke kosten van rechtsbijstand appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd en welke bewijsstukken de aanvraag kunnen ondersteunen. Appellante heeft vervolgens een overzichtslijst met bewijsstukken ingezonden.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 28 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2012 ongegrond verklaard op de grond dat appellante bij haar aanvraag en nadien niet alle benodigde gegevens heeft geleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante binnen de door het college gestelde hersteltermijn niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat appellante niet redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken. Dat het voor appellante moeilijk is de Nederlandse procedures te begrijpen is daarvoor geen reden, alleen al omdat zij werd bijgestaan door een advocaat.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante stelt zich op het standpunt dat het college heeft kunnen beschikken over de toevoegingsnummers en de daarbij vastgestelde eigen bijdragen, zodat het college had kunnen overgaan tot toekenning van bijzondere bijstand. Appellante meent voorts dat het college in deze zaak buitengewoon onwelwillend te werk is gegaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft bij brief van 25 augustus 2015 te kennen gegeven dat zij verzocht heeft om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand ten aanzien van drie toevoegingen met de kenmerken: [kenmerk A] , [kenmerk B] en [kenmerk C] . Deze opgave komt overeen met de kostenposten zoals vermeld in de brief van appellante van 16 augustus 2012, zodat vaststaat dat het hoger beroep uitsluitend hierop ziet. De rechtbank is hier ook van uitgegaan.
4.2.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen van de aangevallen uitspraak, zoals weergegeven onder 2, waarop dat oordeel rust. Hieraan voegt hij nog toe dat appellante niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd op grond waarvan het college de aanvraag kan beoordelen. Dat het college onwelwillend te werk zou zijn gegaan strookt niet met het feit dat appellante, na de geplande hoorzitting waar zij zonder bericht niet is verschenen, nog in de gelegenheid is gesteld gegevens ter onderbouwing van haar aanvraag te verstrekken. Appellante heeft van die gelegenheid weliswaar gebruik gemaakt, maar heeft ook toen niet de juiste bewijsstukken geleverd.
4.4.
Uit 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD