ECLI:NL:CRVB:2015:4250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand en de gevolgen van het niet overleggen van gevraagde gegevens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 17 juli 2013 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante had op 3 augustus 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Het college verzocht appellante om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en verwijzingen van het Juridisch Loket, maar appellante voldeed niet aan deze verzoeken. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de aangeleverde gegevens niet voldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarbij werd overwogen dat appellante niet alle benodigde gegevens had overgelegd binnen de gestelde termijn. Appellante stelde in hoger beroep dat het college over de benodigde informatie had kunnen beschikken en dat het college onwelwillend had gehandeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet de gevraagde gegevens had overgelegd en dat het college terecht de aanvraag niet in behandeling had genomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, op 1 december 2015.