ECLI:NL:CRVB:2015:4224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
14/2862 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 27 maart 2013, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellante stelde in hoger beroep dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar klachten onvoldoende hadden erkend en dat er onvoldoende beperkingen waren aangenomen. Ze verwees naar psychiatrische en psychologische onderzoeken, en stelde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren gezien haar IQ-testresultaten. Tijdens de zitting op 16 oktober 2015 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist.

De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig was geweest. De primaire verzekeringsarts had in zijn rapport vastgesteld dat appellante, ondanks haar diagnose van ADHD en borderline, in staat was om werk te verrichten met inachtneming van bepaalde beperkingen. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de stelling van appellante ondersteunden dat zij ernstiger beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

14/2862 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 april 2014, 13/6081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.D. Koren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Koren en [A]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 24 maart 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar klachten onvoldoende hebben erkend en dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Daartoe heeft appellante verwezen naar een psychiatrisch onderzoek van 2 november 2011 en een psychologisch onderzoek van 5 april 2013 van Pro Persona. Zij stelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hebben verricht naar haar fysieke beperkingen. Verder heeft appellante gesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn, gelet op de uitslag van de IQ-test. Ter zitting heeft appellante gesteld dat zij door de combinatie van aandoeningen niet in staat is deze functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft een aanvullend rapport overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juni 2014. De verzekeringsarts ziet geen noodzaak tot aanscherping van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2013. In een aanvullend rapport van
18 februari 2015 constateert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante met betrekking tot haar rugklachten geen medische gegevens heeft ingebracht. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 14 maart 2013, uitgaande van de diagnose ADHD en borderline, appellante in staat geacht om werk te doen waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de beperkingen met betrekking tot samenwerken, conflicthantering, tijdsdruk. In de door de verzekeringsarts van toepassing geachte FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden (niet ’s nachts werken). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen in zijn rapport van 23 juli 2013, aangevuld op 9 augustus 2013, onderschreven. Daarbij heeft hij geconcludeerd dat niet met medische gegevens is onderbouwd dat sprake is van posttraumatische stressstoornis, een depressie dan wel smetvrees. Evenmin is gebleken dat sprake is van rugproblematiek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de klachten van appellante in de beoordeling zijn betrokken en dat met haar klachten, voor zover deze konden worden geobjectiveerd, rekening is gehouden bij het opstellen van de FML.
4.2.
De Raad onderschrijft voorts het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het standpunt van appellante dat op de datum in geding, 24 maart 2013, sprake is van ernstiger beperkingen dan in de FML zijn neergelegd. De aangevoerde beroepsgrond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de rugklachten van appellante slaagt niet, nu appellante tegen de verzekeringsarts heeft verklaard dat zij lichamelijk geen belemmeringen in het functioneren ervaart en deze beroepsgrond niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Het in hoger beroep overgelegde verslag van een IQ-test verricht op 5 april 2013, waarbij het Totaal-IQ van appellante is vastgesteld op 78, leidt evenmin tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 februari 2015 voldoende gemotiveerd dat het vastgestelde IQ, mede gelet op de door appellante behaalde VMBO- en MBO-diploma’s, niet noodzaakt tot het aannemen van verdergaande beperkingen ten aanzien van de mentale belastbaarheid.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellante in staat worden geacht de geselecteerde functies van magazijn-, expeditie medewerker (SBC-code 111220), medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) en medewerker reinigingsdienst (SBC-code 111090) te vervullen. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 21 juni 2013 de signaleringen die weergeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel aanwezig is, besproken. De Raad acht deze motiveringen toereikend. Daarbij komt dat het opleidingsniveau van appellante is vastgesteld op niveau 5 en de geselecteerde functies alle eenvoudige en routinematige functies betreffen met een functie- en opleidingsniveau van maximaal 2.
4.4.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravensteinals griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP