ECLI:NL:CRVB:2015:4223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
14/1874 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, die zich met ingang van 1 februari 2011 ziek heeft gemeld, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering vaststelde op 62,54% arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellante had aangevoerd dat haar psychische situatie niet voldoende was onderzocht, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldige beoordeling had gemaakt op basis van beschikbare medische informatie.

De Raad concludeerde dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd, juist waren en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de arbeidskundige beoordeling was gebaseerd op gerealiseerd verdienvermogen en niet op geselecteerde functies. De Raad bevestigde dat het aangepaste werk voor appellante als passende arbeid kon worden beschouwd. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1874 WIA
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2014, 13/3235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] e/v [K] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. El Kadi hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Kadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning. Namens de werkgever is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als groepshulp voor 24 uur per week, heeft zich met ingang van 1 februari 2011 ziek gemeld vanwege fysieke klachten. Nadien heeft zij psychische klachten gekregen. Naar aanleiding van een aanvraag van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts appellante onderzocht en haar beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na een arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2012 vastgesteld dat voor appellante recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij, gelet op de feitelijk door haar verrichte arbeid, met ingang van 29 januari 2013 62,54% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 december 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden dat het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het bezwaarschrift heeft beslist zonder haar medische situatie op psychisch gebied te onderzoeken en inlichtingen bij haar behandelend psychiater op te vragen. Appellante heeft verzocht een deskundige te benoemen. De geduide functies hadden niet aan de schatting ten grondslag gelegd mogen worden.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot een zorgvuldige beoordeling is gekomen. De verzekeringsarts heeft appellante gesproken en heeft kennis genomen van de beschikbare informatie van de behandelend psycholoog en psychiater. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv erop gewezen dat de schatting niet is gebaseerd op functies die vanuit het Claimbeoordelings- en Borgingssyteem zijn geselecteerd, maar op basis van de in de praktijk gerealiseerde verdiencapaciteit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, uitgaande van de beschikbare medische informatie van de behandelend artsen, een concrete en deugdelijke afweging over de gezondheidssituatie van appellante gemaakt. Hij heeft in zijn rapporten van 23 april 2013 en 5 juli 2013 voldoende gemotiveerd dat, gelet op de fysieke en psychische klachten van appellante, de in de FML van
21 november 2012 vastgelegde beperkingen juist zijn. De Raad merkt op dat zowel beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zijn vastgesteld als beperkingen met betrekking tot dynamische handelingen en statische houdingen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts, gelet op de energetische beperkingen van appellante, een urenbeperking aangenomen. De bezwaren van appellante tegen de vastgestelde beperkingen worden niet met een medisch oordeel onderbouwd. Er is dan ook geen reden te twijfelen aan de door verzekeringsartsen in de FML opgetekende belastbaarheid van appellante. In het vorenstaande ligt besloten dat ook de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht overwogen dat de schatting is gebaseerd op gerealiseerd verdienvermogen (praktische schatting) en niet op basis van geselecteerde functies. Daarbij heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden dat het aangepaste werk voor appellante als passende arbeid valt te beschouwen.
4.3.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK