ECLI:NL:CRVB:2015:4200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had een WIA-uitkering ontvangen vanwege psychische klachten. In 2012 vond er een herbeoordeling plaats, waarbij een verzekeringsarts concludeerde dat appellante geen duurzame benutbare mogelijkheden had. Echter, na een expertise door psycholoog E.H. Ameling werd vastgesteld dat appellante geen psychische stoornissen had en dat zij haar klachten mogelijk aggraveerde. Het Uwv besloot daarop dat appellante per 23 mei 2013 geen recht meer had op de WIA-uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 25 september 2015 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. R.A. van Heijningen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman. Appellante voerde aan dat zij door duizeligheidsklachten regelmatig viel en dat het Uwv meer beperkingen had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante haar standpunt niet had onderbouwd met medische stukken. De functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als medisch geschikt voor appellante beschouwd. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.