ECLI:NL:CRVB:2015:4186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
14/3825 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had bijstand aangevraagd en gekregen, maar het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas heeft haar bijstand opgeschort en later ingetrokken omdat zij niet voldeed aan de opgelegde verplichtingen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij het college had gesteld dat appellante niet de benodigde informatie had verstrekt over haar financiële situatie, waaronder bankafschriften en gegevens over haar ex-echtgenoot.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het college niet in staat was om vast te stellen of appellante recht had op bijstand. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij recht had op bijstand, wat zij niet had gedaan. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat de terugvordering van de gemaakte kosten ook gerechtvaardigd was.

De uitspraak werd gedaan op 24 november 2015 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

14/3825 WWB
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 mei 2014, 13/2173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.H.M. Handring, kantoorgenoot van mr. Dohmen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M. van Leeuwen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 11 april 2012 heeft het college aan appellante bijstand toegekend met ingang van 7 februari 2012. Daarbij heeft het college voorwaarden gesteld en aan appellante verplichtingen opgelegd. Hieruit volgt dat appellante de boedelscheiding na haar echtscheiding diende te laten afhandelen. Ook moest appellante een alimentatieprocedure bij de rechtbank starten binnen een maand na de dagtekening van het besluit, het college op de hoogte houden van het verloop van de alimentatieprocedure en een kopie van het alimentatievonnis en het echtscheidingsconvenant aan het college sturen zodra zij deze ontvangen heeft. Verder diende appellante het huurcontract van haar woning en bewijzen van huurbetaling over te leggen. Voorts moest appellante bankafschriften overleggen van haar bankrekening over de periode van 7 november 2011 tot en met 7 februari 2012.
1.2.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft het college het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 oktober 2012 opgeschort, op de grond dat appellante niet aan de bij het toekenningsbesluit opgelegde verplichtingen heeft voldaan. Voorts heeft het college appellante de verplichting opgelegd om gegevens over te leggen met betrekking tot
(de betaling van) het deel van de pensioenen van haar ex-echtgenoot, waar zij op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op heeft. Appellante is in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie uiterlijk op 20 november 2012 alsnog te verstrekken.
1.3.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 oktober 2012 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) en over de periode van 7 februari 2012 tot en met
31 oktober 2012 ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, van de WWB. Tevens heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 7 februari 2012 tot en met 30 september 2012 en de gemaakte kosten van bijzondere bijstand over de periode van
7 februari 2012 tot en met
31 oktober 2012 van appellante teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 7.407,19.
1.4.
Bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2012 ongegrond verklaard.
1.5.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak van de rechtbank van 18 februari 2014, 13/2173, heeft het college bij brief van 26 maart 2014 het bestreden besluit voorzien van een nadere motivering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit ten aanzien van de maanden oktober 2012 en november 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Voorts is haar recht op bijstand over de periode van 7 februari 2012 tot en met 30 september 2012 wel vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de intrekking van de bijstand over de periode van
7 februari 2012 tot en met 30 september 2012.
4.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
De bij de besluiten van 11 april 2012 en 6 november 2012 door het college gevraagde gegevens zijn onmiskenbaar van belang voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand van appellante.
4.5.
Appellante heeft wel gesteld, maar niet bijvoorbeeld met een ontvangstbewijs aannemelijk gemaakt, dat zij de gevraagde bankafschriften voorafgaand aan de opschorting van de bijstand bij de balie van het gemeentehuis heeft overgelegd. Na de hoorzitting is appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens, waaronder de bankafschriften, over te leggen. Bij brief van 16 april 2013 heeft appellante gegevens verstrekt, maar de bankafschriften van haar rekening zaten daar niet bij.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat geen boedelscheiding heeft plaatsgevonden. Volgens appellante zou een boedelscheiding overigens niet van invloed zijn op het recht op bijstand, omdat de boedel enkel uit schulden bestaat. Dit betoog faalt. Uit de overgelegde echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Roermond van 25 januari 2012 blijkt dat het verzoek van appellante om een beslissing te nemen over de verdeling van de goederengemeenschap is afgewezen omdat de gehele omvang van de
huwelijksgoederengemeenschap niet inzichtelijk is. Appellante heeft geen gegevens verstrekt op grond waarvan de gehele omvang van de goederengemeenschap thans kan worden vastgesteld. De stelling dat de boedel enkel schulden bevat, heeft appellante niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Voorts behoort het ouderdomspensioen van de
ex-echtgenoot van appellante tot de boedel. Over de betaling van haar deel van het ouderdomspensioen heeft appellante onvoldoende gegevens overgelegd. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij inmiddels maandelijks een bedrag van € 162,- aan ouderdomspensioen ontvangt, maar ook deze stelling heeft zij niet met verifieerbare stukken onderbouwd.
4.7.
Reeds door het ontbreken van de in 4.5 en 4.6 genoemde gegevens heeft appellante de inlichtingenverplichting geschonden en is onduidelijkheid blijven bestaan over de financiële situatie van appellante in de te beoordelen periode, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat de in hoger beroep aangevoerde gronden niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en J.F. Bandringa en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.G. van den Berg

HD