ECLI:NL:CRVB:2015:4185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- J.F. Bandringa
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding en onweerlegbaar rechtsvermoeden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 24 april 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort ongegrond verklaarde. Het college had op basis van een onderzoek geconcludeerd dat appellante vanaf september 2012 een gezamenlijke huishouding voerde met K, de vader van haar kinderen, en dat zij daardoor niet langer recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand werd gestart naar aanleiding van een themacontrole. De bevindingen van dit onderzoek, waaronder verhoren van appellante en K, leidden tot de conclusie dat appellante en K hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad oordeelt dat de verklaringen van appellante en K voldoende bewijs leveren voor de gezamenlijke huishouding, ondanks dat zij in hun verklaringen niet expliciet het begrip 'hoofdverblijf' gebruikten. De Raad bevestigt dat appellante als gehuwd moet worden aangemerkt en dus geen recht meer had op bijstand als alleenstaande ouder.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de terugvordering, waardoor deze niet verder wordt besproken. De uitspraak is gedaan op 24 november 2015.