ECLI:NL:CRVB:2015:4140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
15-5386 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagbesluit en herplaatsingsverplichtingen binnen de gemeentelijke organisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft het ontslag van een ambtenaar, betrokkene, die werkzaam was bij het openbaar basisonderwijs van de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer, verzoeker, had betrokkene per 1 augustus 2014 ontslag verleend op basis van artikel 4.7 van de verlengde CAO PO 2013. De rechtbank had het ontslagbesluit vernietigd, omdat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er geen passende functies beschikbaar waren voor betrokkene binnen de organisatie.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verzoeker wel degelijk voldoende inspanningen had verricht om betrokkene te herplaatsen. Er waren geen concrete vacatures beschikbaar en de CAO verplichtte verzoeker niet om een functie te creëren. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen passende functies waren binnen de gemeentelijke organisatie en dat betrokkene ook geen interesse had getoond in aanvullende scholing die nodig zou zijn voor herplaatsing. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat verzoeker tekort was geschoten in zijn verplichtingen.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de rechtsgevolgen van het ontslagbesluit werden in stand gelaten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van ontslag en herplaatsing binnen de publieke sector, evenals de noodzaak voor ambtenaren om actief deel te nemen aan hun eigen herplaatsingsmogelijkheden.

Uitspraak

15/5386 AW, 15/6316 AW-VV
Datum uitspraak: 24 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2015, 14/4835 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 17 september 2015
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (verzoeker)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. A.M. Boogaart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens verzoeker is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Namens betrokkene heeft mr. B. van Dijk, advocaat, een verweerschrift ingezonden en gereageerd op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Boogaart en mr. M.C. van Amerongen. Namens betrokkene is mr. Van Dijk verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter volstaat met het navolgende.
1.1.
Betrokkene was aangesteld in de functie van [naam functie] ( [schaal A] ) bij het openbaar basisonderwijs van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (gemeente), laatstelijk met een
werktijdfactor 0,5425. Vanaf 1 augustus 2013 is betrokkene, evenals vijftien collega’s, in het risicodragende deel van de formatie (RDDF) geplaatst. Verzoeker heeft het daartegen gerichte bezwaar bij besluit van 26 maart 2014 ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2.
Na een daarop gericht voornemen, waarop namens betrokkene een zienswijze is gegeven, heeft verzoeker haar bij besluit van 29 april 2014 (ontslagbesluit) per 1 augustus 2014 ontslag verleend met toepassing van artikel 4.7, aanhef en onder d, van de verlengde CAO PO 2013. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit vernietigd omdat verzoeker aanvankelijk onvoldoende stukken had overgelegd ter onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat verzoeker naar haar oordeel onvoldoende inspanningen heeft verricht om voor betrokkene binnen de eigen organisatie een passende functie te vinden. Zij heeft het ontslagbesluit herroepen.
2.1.
Verzoeker is van opvatting dat de omstandigheden binnen de gemeentelijke organisatie meebrengen dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker meent voorts dat de aangevallen uitspraak geen stand kan houden. Ter zitting heeft verzoeker het hoger beroep beperkt tot de beslissing van de rechtbank om het ontslagbesluit te herroepen. Volgens verzoeker had de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand moeten laten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij niet tekort is geschoten bij het interne herplaatsingsonderzoek. Hij heeft in dat verband gewezen
op het ontbreken van passende vacatures bij de gemeente, op de vermindering van de formatie, op de lage opleiding van betrokkene en haar beperkte bekwaamheden en op verzoekers inspanningen in het RDDF-jaar.
2.2.
Betrokkene betwist de aanwezigheid van een spoedeisend belang bij verzoeker en schaart zich overigens achter de aangevallen uitspraak.
3. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:81 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:86 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij zijn verzoek heeft. Door een groot financieel tekort moet het aantal arbeidsplaatsen niet alleen op de [naam Dienst] maar ook bij andere afdelingen van de gemeente fors beperkt worden. Daarom is er bij de gemeente geen arbeidsplaats voor betrokkene en is het niet mogelijk om het door de rechtbank opgedragen nieuwe interne herplaatsingsonderzoek gestalte te geven. Er zal het komende jaar voor betrokkene ook geen passende of geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie beschikbaar komen.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.4.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of verzoeker ten aanzien van betrokkene in het RDDF jaar, dat wil zeggen tussen 1 augustus 2013 en 1 augustus 2014, voldoende inspanningen heeft verricht om haar in een voor haar passende functie bij de gemeente te plaatsen, zoals is voorgeschreven in Bijlage III bij de CAO PO 2013.
3.4.1.
Verzoeker heeft in hoger beroep onweersproken herhaald dat er in het RDDF-jaar geen vacatures zijn geweest bij de [naam Dienst] en dat er bij andere afdelingen van de gemeente slechts twee vacatures zijn geweest in functies met een bezoldiging in schaal 6. Bij de gemeente bestonden, behoudens de gesubsidieerde ID-functies van betrokkene en haar
vijftien collega’s, geen functies in [schaal A] en slechts enkele functies in de
salarisschalen 3 en 4. Betrokkene heeft erkend dat er in het RDDF-jaar geen functies vacant waren die zonder aanvullende scholing passend voor haar waren. De voorzieningenrechter kan onder die omstandigheden de rechtbank niet volgen in haar oordeel dat verzoeker onvoldoende heeft geprobeerd voor betrokkene een passende plek in de gemeentelijke organisatie te verkrijgen. Als concrete (passende) vacatures ontbreken, dan valt niet in te zien dat er inspanningen op dat vlak gedaan kunnen worden. Voor de activiteiten van het bureau
In Between, dat betrokkene en haar vijftien collega’s in het RDDF-jaar heeft begeleid, geldt dit eveneens.
3.4.2.
De voorzieningenrechter schaart zich achter de opvatting van verzoeker, dat hij niet verplicht is om een functie te creëren. De CAO PO 2013 verplicht daar niet toe en ook anderszins is er geen grond om verzoeker hiertoe verplicht te achten.
3.4.3.
In verband met het oordeel van de rechtbank dat verzoeker had moeten onderzoeken of herplaatsing door middel van scholing van betrokkene mogelijk was, heeft verzoeker onweersproken gesteld dat voor de vacante functies bij de gemeente ten minste een
HAVO- of MBO-opleiding(sniveau) nodig was en dat een dergelijke opleiding in betrokkenes situatie ongeveer vier jaar zou duren. Bij het gegeven dat de RDDF-periode tot één jaar beperkt was, valt niet in te zien dat betrokkene door het volgen van een opleiding op
HAVO- of MBO-niveau vóór 1 augustus 2015 in een functie binnen het gemeentelijk apparaat had kunnen worden herplaatst.
3.4.4.
De voorzieningenrechter voegt hieraan toe dat betrokkene noch in de aanloop naar het RDDF-jaar, noch tijdens dat jaar belangstelling heeft laten zien voor het volgen van aanvullende scholing op enig niveau. De inspanningsplicht van verzoeker, zoals neergelegd in Bijlage III bij de CAO PO 2013, strekt niet zover dat hij op eigen initiatief theoretische scholingsmogelijkheden moet onderzoeken bij een ambtenaar bij wie aanwijzingen ontbreken voor de geschiktheid hiervoor.
3.5.
Uit 3.4.1 tot en met 3.4.4 volgt dat de voorzieningenrechter, anders dan de rechtbank, geen grond ziet voor het oordeel dat verzoeker is tekortgeschoten in zijn pogingen tot interne herplaatsing van betrokkene in het RDDF-jaar. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij het ontslagbesluit is herroepen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten.
4. Gezien de uitspraak in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het besluit van 29 april 2014 is
herroepen en is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
17 september 2014;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand worden gelaten;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
- bepaalt dat de griffier het voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht
aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans in tegenwoordigheid van
S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD