ECLI:NL:CRVB:2015:4085
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 1 november 2011 (aanvullende) bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. De intrekking vond plaats na een rechtmatigheidsonderzoek door de gemeente, waarbij op 14 oktober 2013 een gesprek met appellant heeft plaatsgevonden, gevolgd door een huisbezoek. De toezichthouder concludeerde dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de intrekking van de bijstand per 14 oktober 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze intrekking ongegrond in een besluit van 8 mei 2014.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de betrokkene verplicht is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. De Raad vond dat appellant niet aan deze verplichting had voldaan, wat een grond voor intrekking van de bijstand vormt.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 17 november 2015, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.