ECLI:NL:CRVB:2015:4085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
15/607 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 1 november 2011 (aanvullende) bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. De intrekking vond plaats na een rechtmatigheidsonderzoek door de gemeente, waarbij op 14 oktober 2013 een gesprek met appellant heeft plaatsgevonden, gevolgd door een huisbezoek. De toezichthouder concludeerde dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de intrekking van de bijstand per 14 oktober 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze intrekking ongegrond in een besluit van 8 mei 2014.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de betrokkene verplicht is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. De Raad vond dat appellant niet aan deze verplichting had voldaan, wat een grond voor intrekking van de bijstand vormt.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 17 november 2015, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/607 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2014, 14/3501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 oktober 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 november 2011 (aanvullende) bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor alleenstaande met een toeslag van 10%.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft een toezichthouder van de gemeente [woonplaats] op 14 oktober 2013 een gesprek met appellant gevoerd. Aansluitend aan dit gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het door appellant opgegeven adres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 1 november 2013.
1.3.
Bij besluit van 1 november 2013 heeft het college de bijstand met ingang van 14 oktober 2013 ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft gemeld dat hij niet woont op het door hem opgegeven adres. Het recht op bijstand kan hierdoor niet worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 8 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist dat hij niet woont op het door hem opgegeven adres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De periode in geding loopt van 14 oktober 2013 tot en met 1 november 2013.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
De stelling van appellant dat hij wel woont op het door hem opgegeven adres vindt geen steun in de bevindingen van het huisbezoek. Tijdens het huisbezoek hebben de toezichthouders geen recente administratie van appellant en geen administratie van zijn vriendin aangetroffen in de woning, terwijl appellant tijdens het gesprek eerder die dag had verklaard dat hij de administratie van zijn vriendin deed en deze in zijn huis lag. Appellant heeft ook geen persoonlijke bezittingen kunnen tonen. Bovendien heeft appellant tijdens het huisbezoek tegenstrijdige verklaringen afgelegd over in welke slaapkamer hij slaapt. Appellant heeft eerst verklaard dat de slaapkamer met het tweepersoonsbed waarin hij werd aangetroffen van hem was, terwijl hij later heeft verklaard dat dit de slaapkamer van zijn ouders was en hij in een andere kamer sliep. Ook nadien heeft hij geen eenduidige verklaringen afgelegd over zijn woonsituatie. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellant verklaard dat hij in het bed van zijn ouders sliep en dat zij in de woonkamer op een luchtbed sliepen. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de slaapkamer met het tweepersoonsbed van zijn ouders was, dat hij daar alleen in lag omdat hij last had van zijn knie en dat hij ’s avonds in zijn eigen eenpersoonsbed ging liggen.
4.5.
Het college heeft terecht geconcludeerd dat appellant niet op het door hem opgegeven adres woont en dat hij door daarvan geen melding te maken de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Nu het recht op bijstand als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld, was het college gehouden de bijstand in te trekken.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.M. Fleuren

HD