ECLI:NL:CRVB:2015:4084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/5852 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van openstaande fraudevorderingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had verzocht om kwijtschelding van twee openstaande fraudevorderingen bij het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, met een totaalbedrag van € 43.906,82. Het college had dit verzoek afgewezen op basis van de geldende kwijtscheldingsregels, die sinds 1 juli 2012 geen kwijtschelding meer toestaan voor fraudevorderingen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij gedurende minimaal 36 maanden naar draagkracht heeft afgelost, en dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat de aflossingsperiode van 36 maanden alleen geldt voor niet-fraudevorderingen. De Raad heeft echter bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de voorwaarde van 60 maandelijkse termijnen onafgebroken aflossen van toepassing is op fraudevorderingen. De Raad heeft de argumenten van appellante niet kunnen volgen en heeft geconcludeerd dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, bevestigd en heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/5852 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2014, 13/4684 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 oktober 2015. Partijen zijn, waarvan appellante met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft bij het college twee fraudevorderingen openstaan tot een totaalbedrag van € 43.906,82.
1.2.
Bij brief van 25 februari 2013 heeft appellante het college verzocht om kwijtschelding van de openstaande vorderingen.
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juli 2013 (bestreden besluit), heeft het college dit verzoek afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat het verzoek om kwijtschelding dateert van 25 februari 2013 en dat het college in dat geval de kwijtscheldingsregels toepast van de verordening die op dat moment in werking is. De gemeente [woonplaats] kent per 1 juli 2012 geen kwijtschelding meer voor fraudevorderingen. Overigens komt appellante ook op grond van de voor die datum geldende regels niet in aanmerking voor kwijtschelding van de fraudevorderingen, omdat zij niet 60 termijnen onafgebroken naar draagkracht of door middel van beslag heeft afgelost.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank
- samengevat en voor zover hier van belang - overwogen dat, los van de vraag of het college bepaalde aflossingen terecht heeft toegeschreven aan aflossing van boete en incassokosten en niet aan aflossing van fraudevorderingen, uit de door appellante en het college overlegde stukken blijkt dat appellante niet voldoet aan de in de oude kwijtscheldingsregels gestelde voorwaarde dat zij gedurende 60 maandelijkse termijnen onafgebroken naar draagkracht heeft afgelost. De voorwaarde dat gedurende 36 maandelijkse termijnen onafgebroken naar draagkracht moet zijn afgelost, geldt alleen voor niet-fraudevorderingen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven. Appellante heeft aangevoerd dat uit haar brieven van 21 maart 2014 en 30 juni 2014 blijkt dat zij gedurende minimaal 36 maanden naar draagkracht heeft afgelost. Daarmee voldoet zij aan de voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Zij bestrijdt dat de aflossingsperiode van 36 maanden alleen ziet op niet-fraudevorderingen. Voorts acht zij het onjuist dan wel onzorgvuldig dat bepaalde aflossingen zijn toegeschreven aan de aflossing van boete en incassokosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat volgens de oude kwijtscheldingsregels de aflossingsperiode van 3 jaar (36 termijnen) alleen betrekking heeft op niet-fraudevorderingen, is juist. De rechtbank heeft daarom, anders dan appellante meent, terecht beoordeeld of zij gedurende 60 maandelijkse termijnen onafgebroken naar draagkracht heeft afgelost.
4.2.
De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat berust, dat appellante niet aan die voorwaarde voldoet. De brieven waarnaar appellante in hoger beroep verwijst, heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.M. Fleuren

HD